De (voorwaardelijke) geldboete in het tuchtrecht
Sinds 1 januari 2015 kan de tuchtrechter een geldboete opleggen. De hoogte van een dergelijke boete kan oplopen tot wel EUR 20.250,-. Daarnaast kan de boete samen met een andere tuchtrechtelijke maatregel worden opgelegd. Naast de proceskostenveroordeling kan een advocaat dus een scala aan tuchtrechtelijke maatregelen (tegelijkertijd) opgelegd krijgen. In deze zaak gebruikt de tuchtrechter de geldboete als pressiemiddel om de advocaat te tot een handeling te dwingen die buiten het palet aan maatregelen van de tuchtrechter valt.[1]
Klager in deze zaak wendde zich tot de advocaat vanwege een geschil over de omgangsregeling met zijn zoon. Hij gaf in het intake gesprek aan dat hij ‘rond de EUR 30.000,- verdient’, waarop de advocaat hem vertelde dat hij in dat geval niet voor een toevoeging in aanmerking komt. Er werden verscheidene werkzaamheden verricht en gaandeweg bleek dat klager wel degelijk voor een toevoeging in aanmerking kwam. De advocaat bood aan dat alle verdere werkzaamheden op basis van een toevoeging te verrichten, maar dat de eerdere declaraties diende te worden vergoed.
Het geschil betreft een volgens klager onterechte betaling van EUR 2.712,52 voor werkzaamheden, EUR 96,02 voor exploitkosten en EUR 288,- aan griffierecht. De klacht ziet echter op tuchtrechtelijk laakbaar handelen omdat de advocaat volgens klager eerst (beter) had moeten onderzoeken of klager voor een toevoeging in aanmerking kwam en daarom nu op onterechte gronden niets terugbetaalt.
De raad van discipline stelt voorop dat de advocaat op grond van gedragsregel 24 dient te onderzoeken of zijn cliënt in aanmerking komt voor gefinancierde rechtshulp. Indien zijn cliënt ‘mogelijk’ in aanmerking komt voor een toevoeging, maar toch kiest om daar bij voorbaat geen gebruik van te maken, dient dit schriftelijk te worden vastgelegd. Deze gedragsregel brengt een zorgplicht met zich mee, die in dit geval onvoldoende is nagekomen. De advocaat had nader onderzoek moeten doen, zeker nu het gemelde inkomen rond de toevoegingsgrens ligt. Daarnaast is niet schriftelijk vastgelegd dat zijn cliënt van een toevoeging afziet. Hiermee heeft de advocaat tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
De raad legt de advocaat een waarschuwing op en veroordeelt hem in de proceskosten. Daarnaast legt de raad een voorwaardelijke geldboete van EUR 3.000,- op die onvoorwaardelijk wordt indien de advocaat niet binnen vier weken het te veel betaalde bedrag aan zijn cliënt heeft terugbetaald.
De tuchtrechter lijkt creatief om te gaan met zijn maatregelen. Er kan door een klager geen (geld)vordering worden ingesteld bij de raad van discipline en er kan dus ook geen (geld)vordering worden toegewezen. De tuchtrechter gebruikt de geldboete in dit geval echter als pressiemiddel om de advocaat te bewegen over te gaan tot het vergoeden van schade. Op deze manier legt de raad niet alleen een maatregel op maar gebruikt die maatregel om te bemiddelen in een achterliggend geschil.
Door: Benjamin Bijl
[1] Raad van discipline 31 juli 2017, zaak 17-339/A/A.