Vrijheid van meningsuiting is in Nederland niet zo absoluut als in de Verenigde Staten. Sterker nog, de vrijheid van meningsuiting is niet letterlijk in de Nederlandse grondwet opgenomen. Wel gelden de vrijheid van drukpers en van de vrijheid van vergadering. Artikel 7 van de grondwet luidt als volgt: “Niemand heeft voorafgaand verlof nodig om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.” Deze tekst is in 1848 in de Grondwet opgenomen (toen nog in artikel 8). Sindsdien is de tekst van dit artikel niet gewijzigd, op het schrappen van een komma en de modernisering van de spelling na.
Tekst: Hannah Brenninkmeijer
De vrijheid van meningsuiting is verankerd in artikel 19 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM), het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) en artikel 10 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM). In artikel 19 van de UVRM is de vrijheid van meningsuiting vooropgesteld. Het gaat dan om de vrijheid inlichtingen en denkbeelden van welke aard ook te vergaren, te ontvangen en door te geven, ongeacht grenzen en ongeacht de vorm. Artikel 10 EVRM betreft niet alleen de vrijheid meningen te uiten, maar ook om kennis te nemen van meningen van anderen. Ook die is essentieel voor een democratie. Het betreft dus een algemene informatievrijheid.
Geschiedenis van drukpersvrijheid
Drukpersvrijheid bestond reeds in ons land toen het nog de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden heette. In vergelijking tot andere landen was ons land daarin vooruitstrevend. Alleen voor theologische geschriften gold dat daarvoor voorafgaand verlof moest worden verkregen. Overig drukwerk werd bijna niet verboden.
Op 31 januari 1795 werd na het uitroepen van de Bataafse Republiek de Verklaring der Rechten van den Mensch en van den Burger uitgevaardigd. Dit is de eerste Nederlandse tekst over grondrechten. Hierin was bepaald dat burgers vrijelijk mochten spreken, schrijven en hun ideeën in druk mochten laten verschijnen. Op 1 mei 1798 werd de eerst Grondwet van Nederland ingevoerd. Ook hierin is de vrijheid van vergadering en drukpers vastgelegd. De Bataafse Republiek werd in 1806 vervangen door het Koninkrijk Holland. In dat jaar werd tijdens het bewind van koning Lodewijk Napoleon deze grondwet vervangen door de Constitutie voor het Koninkrijk Holland. Lodewijk Napoleon voerde daarbij de censuur weer in. Deze Constitutie gold tot de annexatie door het Franse Keizerrijk in 1810, waarna het moderne en zeer strenge Napoleontische systeem van censuur in Nederland werd ingevoerd. Op grond van een preventieve aanpak, moesten drukkers voorafgaand aan het drukken toestemming verkrijgen door de handschriften aan censors te versturen.
In 1813, bij de onafhankelijkheid van Nederland na de val van Napoleon, werd de censuur weer afschaft. Op verzoek van de Belgen werd in het jaar 1815 een nieuw artikel 227 in de Grondwet opgenomen op grond waarvan burgers de vrijheid kregen zonder voorafgaand verlof gedachten en gevoelens door de drukpers te openbaren. Deze vrijheid is sinds het jaar 1848 in artikel 8 en later artikel 7 van de Grondwet opgenomen.
Toen de gemeente Den Haag bij APV had verboden om zonder vergunning van de burgemeester drukwerk te verspreiden, bepaalde de Hoge Raad bij arrest van 7 november 1892 (het Haags Ventverbod arrest) dat het verbod in strijd was met de vrijheid van drukpersvrijheid, die volgens de Hoge Raad zag op het openbaar maken en verspreiden van gedrukte stukken. De Hoge Raad heeft deze opvatting in 1950 in een drietal arresten – onder meer APV Tilburg – beperkt door onderscheid te maken tussen het (doen) drukken van geschriften en het verspreiden ervan. Het verspreidingsrecht is volgens de Hoge Raad onmisbaar voor, maar ondergeschikt aan het openbaringsrecht en kan aan andere (en lagere) regelgeving onderworpen worden. Deze lagere regelgeving kan betrekking hebben op de tijd, plaats of wijze van verspreiding, maar niet op de inhoud van de geopenbaarde gedachte. Deze beperking mag volgens de Hoge Raad nooit zo ver gaan dat een bepaald middel van verspreiding in het algemeen verboden wordt. Nu artikel 15quater APV Tilburg wel een algeheel verbod ten aanzien van bepaalde geschriften bevatte, verklaarde de rechtbank deze bepaling, naar het oordeel van de Hoge Raad, terecht onverbindend.
Door deze nuancering van de Hoge Raad is artikel 7 bij de Grondwetsherziening van 1983 niet gewijzigd.
Uitbreiding van de vrijheid van meningsuiting
Wel zijn bij die Grondwetsherziening van 1983 een tweede en derde lid aan artikel 7 toegevoegd, waarin de vrijheid van meningsuiting via radio en televisie en via andere middelen – zoals film of theater – werden gewaarborgd. In het vierde lid is vervolgens bepaald dat de bescherming niet ziet op handelsreclame.
Beperking van de vrijheid van meningsuiting
Het gebruik van het recht op de vrijheid van meningsuiting, brengt verantwoordelijkheid met zich. Om die reden is het van belang dat dit recht kon worden beperkt door voorwaarden die bij wet zijn voorzien. Volgens artikel 10 EVRM mag de vrijheid van meningsuiting alleen worden beperkt als
- deze beperking voorzien is bij (kenbare) wet,
- deze beperking een legitiem doel dient,
- deze beperking in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van:
- de nationale veiligheid;
- territoriale integriteit;
- openbare veiligheid;
- het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten;
- de bescherming van de gezondheid of de goede zeden;
- de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen;
- om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of
- om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen.
De bekendste beperkingen van de vrijheid van meningsuiting zijn de bepalingen ter zake smaad, laster, belediging, opruiing etc.
Inmiddels afgeschafte beperkingen van de vrijheid van meningsuiting
- Majesteitsschennis
Hoewel de vrijheid van drukpers al in 1815 in onze Grondwet was opgenomen, was die destijds zeker niet onbeperkt. Majesteitsschennis werd streng bestraft. In 1885 werden op verschillende plaatsen in de grote steden plakkaten afgedrukt van een Buitengewoon Staatsblad waarbij de suggestie van officiële mededeling werd gewekt dat Willen III zou aftreden. Daarin was het volgende te lezen: “Bij besluit van 21 mei, kondigde ‘Wij Willem de laatste, bij de gratie Gods Koning der Nederlanden enz.’ daarop zijn aftreden af. “Overwegende, dat Wij, Ons einde voelende naderen, zooveel mogelijk wenschen goed te maken, alle ongerechtigheden, kuiperijen en knoeierijen, door Ons of in Onzen naam bedreven, geduld of bestendigd, teneinde, zoo mogelijk, Onze zondige ziel uit het hier namaals te redden uit de klauwen des Satans; (…) 4. Afstand te doen van de Kroon voor onze nakomelingen” [..]”
Het pamflet was een regelrechte aanklacht tegen de Willem III en de regering. Aldus Historiek.net : “Het volk was ‘in diepe ellende’ gedompeld; het tractement van de koning bedroeg 600.000 gulden per jaar, het ‘zweet en bloed der arbeiders’ druppelde af op ‘onze bedorven hofhouding’; er moest vrede worden gesloten met Atjeh en ‘het staande leger’ moest worden afgeschaft.” De schrijver van het pamflet was anoniem, maar het was ook gepubliceerd in het blad Recht voor Allen, dat werd uitgegeven door de Sociaal- Democratische Bond onder leiding van Ferdinand Domela Nieuwenhuis. Laatst genoemde werd tot een jaar celstraf veroordeeld wegens majesteitsschennis.
Deze veroordeling kon niet verhinderen dat twee jaar later het satirische pamflet Uit het leven van Koning Gorilla werd uitgegeven. In het pamflet werd geschreven over het misdadig leven en de bedorven aard van het geslacht van Willem III, die werd omschreven als een sadistisch monster dat geen enkele consideratie met zijn volk zou hebben. De eerste regels van het pamflet luidden als volgt:
“Koning Gorilla (…) was de oudste zoon van een vorst, die denzelfden naam droeg en behoorde tot een Gorilla-geslacht dat door wanbestuur en knevelarij het volk diep ongelukkig had gemaakt en dan ook door dat volk herhaaldelijk werd weggejaagd doch zich telkens, steunende op vreemd geweld, weer op den troon wist te herstellen. Reeds in zijn jongelingsjaren openbaarde zich bij onze Gorilla de bedorven aard van zijn geslacht door een liederlijk leven, uitsluitend aan Venus en Bachus gewijd.”
Het pamflet veroorzaakte grote beroering en maakte Willem III woedend. Het was echter anoniem gepubliceerd, zodat niemand kon worden vervolgd. Anarchist Alexander Cohen werd echter tot zes maanden cel veroordeeld, omdat hij Willem III bij diens intocht Den Haag in 1877 een gorilla had genoemd.
Wie denkt dat het artikel Majesteitsschennis na de dood van Willem III werd afgeschaft heeft het mis. In 1895 werd socialistisch activist en later Tweede en Eerste Kamerlid Louis Maximiliaan Hermans veroordeeld tot zes maanden cel wegens het beledigen van regentes Emma en minderjarige koningin Wilhelmina door een spotprent in het satirische tijdschrift De Roode Duivel. Een jaar later kreeg iemand drie maanden cel omdat hij op een fluit had geblazen op het moment dat koningin Wilhelmina langsreed.
Ook in de twintigste eeuw zijn nog mensen veroordeeld op grond van Majesteitsschennis. Zo werd Jan Fabius in 1954 veroordeeld tot een celstraf van tien dagen, omdat hij de invloed van Greet Hofmans op koningin Juliana openlijk bekritiseerde. En in 1969 werd Rogier Proper tot drie weken cel veroordeeld omdat hij prinses Beatrix als Playboymodel had weergegeven. In de 21ste eeuw is Regilio A. tot een boete van € 400 veroordeeld, omdat hij de koningin van Nederland is een hoer had geroepen. Arie R. werd tot vier maanden cel veroordeeld, omdat hij de koningin voor kankerhoer had uitgemaakt en haar een kogel door haar kankerkop had toegewenst. Pas sinds 1 januari 2020 zijn de wetsartikelen over majesteitsschennis vervallen.
- Belediging van een buitenlands staatshoofd
Ook werd de vrijheid van meningsuiting nog beperkt door het artikel Belediging van een buitenlands staatshoofd. In de jaren ’30 van de 20ste eeuw werd dit artikel met name gebruikt om criticasters van Hitler aan te pakken. De roman- en toneelschrijver Maurits Dekker werd in 1938 veroordeeld tot een geldboete van 100 gulden omdat hij in het pamflet Hitler. Een poging tot verklaring de Duitse dictator een clown, een leugenaar, een harlekijn en een koekenbakker had genoemd.
De laatste veroordelingen op grond van dit artikel vonden plaats in de jaren ’60 van de vorige eeuw. Tijdens de oorlog in Vietnam mocht niet gezegd worden dat Johnson een moordenaar zou zijn. De vervolgingen voor belediging van de Amerikaanse president leidden tot debatten hierover. Uiteindelijk is ook dit artikel sinds 1 januari 2020 afgeschaft.
- Blasfemie
Sinds 1 september 1886 was het in Nederland wettelijk verboden godsdienstige gevoelens te krenken. Bij wet van 4 november 1932 werd een nieuw eerste lid toegevoegd dat smalende Godslasteringen strafbaar stelde. Het verbod op smalende godslastering gold nog tot 1 maart 2014. In het Caribisch gebied geldt het verbod nog altijd.
In 1934 is een radicale socialist veroordeeld tot betaling van een boete van 30 gulden, omdat hij in een openbare rede de volgende zin had uitgesproken: “Een God die de tuberculosebacil heeft geschapen, is geen God maar een misdadiger.”
In hetzelfde jaar is een schrijver veroordeeld, omdat hij in het blad De Vrije Socialist het volgende over katholieke beeldjes in de uitverkoop had geschreven: “Jezus, iets beschadigd, van f 4,50 voor maar 69 cent” en “Maria, iets beschadigd, f 5,50 voor maar 89 cent”. De rechtbank vond het “grove, opzettelijk, boosaardige en misdadige krenking van de heiligste gevoelens van anderen, omdat Maria niet beschadigd kan zijn”. De verdachte werd tot twee maanden celstraf veroordeeld.
Een redacteur van het Amsterdamse Studentenblad Propia Cures was de laatste die op grond van dit artikel werd veroordeeld. Hij moest een boete van honderd gulden betalen, omdat hij J. Christus van Nazareth een amateurombudsman, een voedingsdeskundige en een verlosser ergo gynaecoloog had genoemd en zijn apostelen adjudanten. De rechtbank oordeelde dat het artikel smalend was ten opzichte van de persoon Jezus Christus.
De omslag kwam met het proces tegen Gerard van het Reve die in een artikel in het blad Dialoog over de vleeswording van God tot ezel het volgende had geschreven: “Ik zal Hem begrijpen en meteen met hem naar bed gaan, maar ik doe zwachtels om Zijn hoefjes, dat ik niet te veel schrammen krijg als Hij spartelt bij het klaarkomen.” De Hoge Raad sprak Van het Reve in 1968 vrij. Volgens de Hoge Raad zou pas sprake zijn van een strafbaar feit bij uitdrukkelijke opzet tot het beledigen van God. Omdat dat bewijs praktisch niet te leveren was, is nadien niemand meer veroordeeld.
Beperkingen die nog altijd gelden
- Belediging
Belediging is nog altijd strafbaar, zowel smaad, laster, groepsbelediging als eenvoudige belediging. Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat sprake is van belediging als een uiting wordt gedaan die tot doel heeft een ander in een ongunstig daglicht te stellen en die persoon in zijn eer of goede naam te raken.
In 2006 verdedigde Ayaan Hirshi Ali het recht van belediging. In haar kersttoespraak van 2006 benadrukte koningin Beatrix dat de vrijheid van meningsuiting haar grens vindt waar de rechten van anderen beginnen: “Vrijheid van meningsuiting is geen vrijbrief om te beledigen. Wie anderen beschimpt verliest zelf geloofwaardigheid; het onbeheerste woord schiet zijn doel voorbij.”
Volgens het Europees recht ligt het anders: de vrijheid van meningsuiting omvat volgens het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens óók het recht te beledigen. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in dat kader het volgende geoordeeld:
“The Court reiterates that the press plays an essential role in a democratic society. (…) freedom of expression is applicable not only to ‘information’ or ‘ideas’ that are favourably received or regarded as inoffensive or as a matter of indifference, but also to those that offend, shock or disturb the State or any section of the community. In addition, journalistic freedom also covers possible recourse to a degree of exaggeration, or even provocation (…).”
Volgens het EHRM vindt de vrijheid van meningsuiting dus niet haar beperking daar waar anderen verontrust, gekwetst of gechoqueerd worden. In het Scientology-arrest is bepaald dat artikel 10 EVRM het auteursrecht opzij kan zetten als het in strijd met mensenrechten. Wat speelde in deze zaak? Publiciste Karin Spaink had op de server van XS4All een aantal geheime documenten van de Scientology-kerk gepubliceerd. In 1995 waren deze teksten van de Scientology-kerk op een aantal websites verschenen. Scientology vond dat zo inbreuk gemaakt werd op haar auteursrechten en spande in eerste instantie een kort geding aan tegen de internetproviders die de teksten hadden gepubliceerd en tegen Spaink. Uiteindelijk oordeelde het hof Den Haag in de daarop volgende bodemprocedure op 4 september 2003 als volgt:
“Uit de hiervoor (…) vermelde teksten blijkt dat Scientology c.s. met hun leer en organisatie de verwerping van democratische waarden niet schuwen. Uit die teksten volgt tevens dat met de geheimhouding (…) mede wordt beoogd macht uit te oefenen over leden van de Scientology-organisatie en discussie over de leer en praktijken van de Scientology-organisatie te verhinderen. (…) Naar ’s Hofs oordeel kan in deze bijzondere omstandigheden niet worden gezegd dat een beperking van de informatievrijheid op grond van de handhaving van het auteursrecht nodig is in de zin van artikel 10 EVRM en evenmin dat het belang van Karin Spaink en de Providers en het algemeen belang bij de informatievrijheid van artikel 10 lid 1 EVRM in verhouding tot dat van Scientology c.s. bij handhaving van hun auteursrecht in dit geval minder zwaar weegt. Derhalve behoort het eerstgenoemde belang niet te wijken voor het belang van Scientology c.s. en slaagt het beroep op artikel 10 lid 1 EVRM. Het Hof is derhalve van oordeel dat het recht op informatievrijheid, zoals gewaarborgd in artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, in deze zaak zwaarder moet wegen dan het auteursrecht van de Scientology.”
Ook de providers die “slechts technische faciliteiten verschaffen om openbaarmaking van gegevens van anderen mogelijk te maken”, kon geen inbreuk op het auteursrecht verweten worden.
Eén van de bekendste uitspraken is de veroordeling van Geert Wilders voor groepsbelediging in 2020. Aan Geert Wilders werd geen sanctie opgelegd. Dit omdat volgens het Hof met strafoplegging geen doel meer wordt gediend, gelet op de ernst van het feit en de bijzondere persoonlijke omstandigheden – zoals de omstandigheid dat Wilders zelf al jaren een hoge prijs betaalt voor het uitdragen van zijn mening.
- Opruiing
Opruiing betekent anderen aanmoedigen iets te doen niet is geoorloofd. Het wetsartikel van opruiing is als artikel 131 in het Wetboek van Strafrecht (WvSr) opgenomen. Het is door de huidige procedure die tegen Willem Engel is aangespannen en waarin het OM op 21 november jl. een straf van 180 uur werkstraf en een voorwaardelijke celstraf van drie maanden geëist. Hoewel het OM van oordeel is dat vrijheid van meningsuiting één van de fundamentele rechten in de Nederlandse wet is, zijn hier volgens het OM wel grenzen aan. Die grenzen heeft Engel volgens het OM met zijn opruiende berichten overschreden, omdat de geplaatste berichten er toe hebben geleid dat andere mensen strafbare feiten hebben gepleegd of daartoe zijn aangezet.
- Haatzaaien
Aanzetten tot haat (en geweld) is in Nederland strafbaar gesteld in artikel 137d WvSr. Dit wetsartikel is een uitvloeisel van het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie. Het verplicht staten onder meer het verspreiden van denkbeelden die op ras superioriteit of rassenhaat zijn gebaseerd strafbaar te stellen. In landen die het verdrag hebben ondertekend, geldt dit delict als een beperking van de vrijheid van meningsuiting.
Een bekende veroordeling is die van de politicus Hans Janmaat in 1997 wegens het aanzetten tot discriminatie van mensen wegens hun ras, waarbij hem een voorwaardelijke celstraf van twee weken plus een geldboete van 7.500 gulden was opgelegd. Dit was voor de volgende uitspraken: “Wij schaffen, zodra wij de mogelijkheid en de macht hebben, de multiculturele samenleving af”, “Eigen volk eerst”, “Nederland voor de Nederlanders” en “Vol is vol”.
Een ander voorbeeld is de veroordeling van Theo Joekes. Op 13 maart 1978 waren drie Zuid-Molukkers het Drentse provinciehuis binnengevallen, waarbij circa zeventig mensen werden gegijzeld en één ambtenaar voor het raam is geëxecuteerd. Joekes werd een boete van 1.000 gulden opgelegd, omdat hij op de avond van diezelfde dag verklaarde dat de regering bij nog zo’n gijzelingsactie gewoon alle Zuid-Molukkers het land uit zou kunnen zetten. Dat was aanzetten tot discriminatie, vond het OM. De rechtbank was het daarmee eens.
Sinds de opkomst van de sociale media is online haatzaaien flink toegenomen. Daarom heeft een aantal online-platforms als Facebook en Twitter zich ertoe gecommitteerd deze vorm van haatzaaien op te sporen. Daartoe hebben zij een gedragscode met de Europese Commissie afgesloten, waarin zij beloven de verspreiding van haatboodschappen op het internet tegen te gaan.
- Ontkenning van de Holocaust
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens oordeelde in 2005 dat holocaustontkenning, de ontkenning van duidelijk vastgestelde historische feiten, niet onder de bescherming van de vrijheid van meningsuiting valt.
In de Nederlandse wetgeving is geen artikel opgenomen die de ontkenning van de Holocaust strafbaar stelt. Wel heeft de Hoge Raad in het Verbeke-arrest van 1997 bepaald dat de ontkenning van de Holocaust strafbaar is, omdat “de historische feiten van de massavernietiging van de Joden onloochenbaar zijn, en dat ontkenning daarvan een strafbare vorm van discriminatie is”. Meermalen is gepoogd een verbod op ontkenning van de Holocaust in het WvSr op te nemen. Op 30 oktober jl. zei minister van Justitie en Veiligheid Dilan Yeşilgöz dat een wetsvoorstel zou klaarliggen om een expliciet verbod in het WvSr op te nemen op het vergoelijken, ontkennen of verregaand bagatelliseren van de Holocaust.
- Tot slot gelden nog de volgende beperkingen
Het openbaar maken van bepaalde bedrijfsgeheimen; verregaande openbaarmaking van privégegevens en het maken, bezitten en verspreiden van kinderporno.