Op woensdag 9 november jl. vond de jaarlijkse algemene ledenvergadering plaats van de Koninklijke Vereeniging Handelsrecht. Daar werd het nieuwe preadvies van de meer dan 100 jaar oude vereniging gepresenteerd over “De digitale vennootschap en digitaal handelsrecht”. Dit klonk als een interessant onderwerp omdat het de toekomstige richting van het ondernemingsrecht en handelsrecht kan aangeven. Het ABB woonde daarom de algemene ledenvergadering bij, die werd gehouden in het auditorium van het nieuwe kantoor van Stibbe aan de Beethovenstraat.
Tekst: Diederik Palstra
De vergadering werd op deze regenachtige woensdagmiddag om 15.15 uur geopend door de voorzitter van de vereniging, prof. mr. Harm-Jan de Kluiver, in het dagelijkse leven hoogleraar ondernemingsrecht aan de UvA en advocaat bij De Brauw. Na behandeling van een aantal huishoudelijke zaken en de herverkiezing van De Kluiver voor een nieuwe periode van zes jaar, werd overgegaan tot het bespreken van het preadvies. Deze bestond uit vijf bijdragen van verschillende auteurs die ieder een aantal stellingen hadden aangeleverd aan de hand waarvan zij hun preadviezen gingen bespreken.
Prof. Mr. G. van Solinge:
Rechtspersonen met een virtuele zetel.
Prof. mr. Van Solinge, hoogleraar ondernemingsrecht aan de Radboud Universiteit Nijmegen en advocaat bij Allen & Overy, was de eerste auteur die aan het woord kwam. Zijn stelling:
“De virtuele zetel noopt tot heroverweging en herijking van het begrip rechtspersoon en van het ondernemingsrecht.”
Van Solinge begon zijn presentatie met het memoreren van het feit dat er tegenwoordig ondernemingen zijn die voornamelijk in de ‘cloud’ bestaan en dus een virtueel bestaan leiden. Deze ondernemingen hebben geen hoofdkantoor en werknemers die alleen maar remote en dus vanaf iedere locatie ter wereld kunnen werken. Dergelijke ondernemingen hebben geen band met een fysieke locatie. In hoeverre is het dan redelijk om te eisen dat een dergelijke onderneming een woonplaats in de vorm van een zetel heeft? Van Solinge geeft aan dat een dergelijke zetel vooral van belang is voor het bepalen van de bevoegde rechter, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke uitspraken. Hij onderzoekt in zijn preadvies of hier een andere oplossing voor kan worden gevonden. Daarbij wijst hij erop dat er al rechtspersonen ‘sans loi’ bestaan, zoals de voetbalbond FIFA en de wereldschaakbond FIDE. Hij concludeert dat het mogelijk is om het vereiste van een zetel los te laten door het opnemen van een rechtskeuze en een forumkeuze in het oprichtingsdocument van de rechtspersoon. Deze zouden dan niet opzij moeten kunnen worden gezet doordat de rechtspersoon een nauwere band heeft met een andere jurisdictie (zoals bedoeld in artikel 10:8 BW).
Prof. dr. C.F. van der Elst en mr. dr. A.J.F. Lafarre:
De (on)mogelijkheden van blockchain in het ondernemingsrecht;
Dr. F.L. Stevens:
Handelsrecht, digitalisering en blockchain.
Deze drie auteurs leverden de volgende stellingen aan:
“Blockchain stelt de verdeling van bevoegdheden ter discussie.”
Prof. dr. Van der Elst, hoogleraar aan Tilburg University en Universiteit Gent, en dr. Lafarre, universitair hoofddocent aan Tilburg University, gaan een stap verder dan Van Solinge. Zij stellen niet alleen de zetel ter discussie, maar ook het sturende mechanisme van de rechtspersoon en de onderlinge verhouding van de organen van de rechtspersoon. Dit zou vervangen kunnen worden door blockchain-technologie om zodoende een zelfsturende rechtspersoon (een ‘Decentralized Autonomous Organisation’) te creëren. Als voorbeeld geven zij een investeringsmaatschappij waarin door een algoritme investeringsvoorstellen worden gedaan, die dan door de aandeelhouders kunnen worden goedgekeurd. Zij wijzen er daarbij op dat er in een aantal staten van de VS al Blockchain Based Limited Liability Companies mogelijk zijn. Ook bespreekt Van der Elst het vervangen van het fysieke aandeelhoudersregister, wat in België voor de nodige problemen zorgt, door een register gebaseerd op blockchain en zelfs het vormgeven van de uitgifte en overdracht van aandelen door middel van blockchain. Hierdoor zou met meer zekerheid kunnen worden vastgesteld wie aandeelhouder is. In Duitsland en Frankrijk zijn hier al initiatieven voor ontplooid.
“Blockchain lost het vertrouwensprobleem niet op, blockchain vergroot het vertrouwensprobleem.”
Deze stelling wordt besproken door dr. Stevens, hoofddocent aan de Erasmus School of Law Rotterdam. Er wordt volgens hem wel beweerd dat blockchain uit zichzelf vertrouwen creëert. Partijen zouden veilig zaken kunnen doen zonder zich nog af te hoeven vragen of zij de andere partij wel kunnen vertrouwen. Dit is volgens Stevens echter zonder meer onjuist. De gebruikers van een blockchain moeten nog steeds vertrouwen geven, zij het aan andere partijen dan in de papieren wereld. Bijvoorbeeld het vertrouwen dat de ontwikkelaar van de blockchain een veilig product heeft gebouwd. Daarnaast beschermt de blockchain alleen de informatie die op de blockchain is gezet. Bijvoorbeeld dat de verkoper een container levert aan de koper dat per schip naar de koper zal worden vervoerd. Maar het zegt niets over de vraag of die informatie ook correct is. Daarvoor moet een beroep gedaan worden op een derde, die in blockchain jargon een ‘orakel’ wordt genoemd. Deze moet bevestigen dat de container inderdaad op dat schip is gezet dat uit de haven is vertrokken met als bestemming het adres van de koper. Het vertrouwensprobleem verschuift hier volgens Stevens slechts door en kan het in potentie zelfs groter worden. Nu moet de koper niet meer alleen de betrouwbaarheid van de verkoper te beoordelen, zoals in de papieren wereld het geval is, maar bijvoorbeeld ook die van het orakel.
“De term ‘elektronische handtekening’ moet gereserveerd worden voor geavanceerde en gekwalificeerde handtekeningen.”
Stevens legt uit dat de eIDAS-verordening op Europees niveau een juridisch kader heeft gecreëerd voor elektronische handtekeninge. De verordening kent drie verschillende soorten: de gewone, de geavanceerde en de gekwalificeerde elektronische handtekening. Het laatste type wordt in de verordening gelijkgesteld aan de handgeschreven handtekening. Over de eerste twee wordt alleen vermeld dat deze soorten handtekeningen niet geweigerd mogen worden als bewijsmiddel en niet zonder rechtsgevolgen mogen blijven louter omdat zij gewone elektronische handtekeningen zijn. Het is aan het nationale recht om de concrete bewijswaarde van deze twee typen te beoordelen. Dit heeft de Nederlandse wetgever ingevuld in artikel 3:15a BW. Gewone en geavanceerde handtekeningen kunnen dezelfde rechtsgevolgen hebben als een handgeschreven handtekening, op voorwaarde dat de methode die gebruikt wordt om de elektronische handtekening te creëren voldoende betrouwbaar is in het licht van het doel waarvoor deze wordt gebruikt en van alle overige omstandigheden van het geval. Omdat de gewone elektronische handtekening volgens de jurisprudentie weinig waard is, pleit Stevens ervoor om deze te laten vervallen.
Prof. Mr. H.E. Boschma[1], prof. mr. J.N. Schutte-Veenstra[2] en prof. mr. P.P. de Vries[3] :
De digitale oprichting van de BV: mogelijkheden en moeilijkheden.
“De digitale notariële akte is bij alle relevante ondernemingsrechtelijke handelingen mogelijk.”
In een richtlijn heeft de EU enige tijd geleden verordonneerd dat alle lidstaten op 1 augustus 2021 het mogelijk moeten hebben gemaakt om een vennootschap digitaal op te richten. Dat is in Nederland nog niet gelukt. Er is wel op 21 april 2022 daartoe een wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer. Dit voorstel wordt door deze auteurs in hun preadvies besproken. Het wetsvoorstel geeft slechts beperkt gehoor aan de oproep vanuit de EU. Het digitaal oprichten is beperkt tot de BV en dan alleen als er in geld gestort wordt op de aandelen die bij oprichting worden uitgegeven. Ook kunnen slechts Europese onderdanen een dergelijke BV digitaal oprichten. Een voordeel is wel dat het eindelijk mogelijk zal zijn om de akte louter in de Engelse taal te verlijden. Helaas is dit nog niet mogelijk voor latere statutenwijzigingen, dus daar zal nog steeds een Nederlandstalige akte vereist zijn. De auteurs pleiten ervoor om, als er positieve ervaringen worden opgedaan met het digitaal oprichten van de BV, dit ook uit te breiden naar de oprichting van andere rechtspersonen, zoals België en Luxemburg nu al hebben gedaan ter implementatie van de richtlijn. Er kan wat hen betreft zelfs al worden gedacht aan de digitalisering van het vastgoedrecht, familierecht en erfrecht.
Mr. M.A.J. Cremers[4], mr. S. Rietveld[5] en mr. L.E. Stroeve[6]:
De digitale algemene vergadering.
“De AvA is dood. Leve de AvA!”
Met de dood van de Algemene vergadering van Aandeelhouders (AvA) bedoelen de preadviseurs de fysieke vergaderingen. Deze werden door de afgelopen lockdowns onmogelijk en dus moest er digitaal worden vergaderd. Een spoedwet maakte dit begin 2020 mogelijk. Dat was echter een noodoplossing en nu wil men overeenstemming bereiken over een definitieve regeling voor de digitale vergadering. De preadviseurs stellen dat de praktijk aan een dergelijke wettelijke regeling toe is. We hebben kunnen zien dat een digitale vergadering ook uitstekend kan werken. Daarbij moet volgens hen het idee worden verlaten dat een virtuele vergadering inferieur is aan een fysieke vergadering. Zij doen in hun bijdrage verschillende voorstellen over hoe een dergelijke digitale vergadering kan worden vormgegeven.
Deze laatste presentatie vormde de afsluiting van het serieuze gedeelte van de middag, waarna de deelnemers konden genieten van een uitstekend verzorgde borrel.
[1] Hoogleraar Ondernemingsrecht aan de RUG.
[2] Hoogleraar Corporate Law aan de RUG.
[3] Hoogleraar Ondernemingsrecht aan de Universiteit Utrecht.
[4] Notaris bij Stibbe.
[5] Senior staff associate bij Stibbe.
[6] Kandidaat-notaris bij Stibbe.