Tuchtrecht
In strijd met de wet is niet per se in strijd met het tuchtrecht.
Volgens de Raad van Discipline geldt de geheimhoudingsplicht van een advocaat niet onverkort in een tegen hem aanhangig gemaakte tuchtrechtprocedure[1]. De vraag is echter of het een behoorlijk advocaat betaamt in het kader van zo’n tuchtrechtprocedure (beweerdelijk) een misdrijf te plegen door een wettelijke verbodsbepaling te overtreden en een rechterlijke beslissing naast zich neer te leggen. Het Hof van Discipline heeft zich recent moeten buigen over deze vraag[2].
In deze zaak trad verweerster jarenlang op voor een onderneming en haar dochtervennootschappen. Binnen die onderneming (en haar dochters) was er al enige jaren sprake van flinke conflictsituaties tussen de bestuurders. Klager in de tuchtzaak is bestuurder en aandeelhouder in die onderneming en de dochtervennootschappen. Op enig moment is klager door de Ondernemingskamer geschorst als bestuurder van de vennootschappen en is K benoemd tot bestuurder. Op verzoek van K is verweerster weer gaan optreden voor de onderneming. Over dat optreden zijn door klager een aantal klachten ingediend. In het verweer tegen die klachten heeft verweerster gebruik gemaakt van een onderzoeksverslag uit het dossier van de enquêteprocedure, hetgeen op grond van artikel 2:353 BW strikt is voorbehouden aan de betrokken vennootschap. De Ondernemingskamer had een verzoek van de advocaat om het onderzoeksverslag te gebruiken eerder afgewezen. Deze handelingen leverden de advocaat een nieuwe klacht op: schending van haar geheimhoudingsplicht zoals deze in artikel 2:353 BW is neergelegd.
De Raad was echter van oordeel dat een advocaat zich moet kunnen verdedigen tegen een klacht en het in dit geval redelijk is het gehele dossier te overleggen om een zo volledig mogelijk beeld van de zaak te geven. Dat dit eventueel een schending van artikel 2:253 BW oplevert zou best kunnen, maar het is niet aan de tuchtrechter om daarover te oordelen.
Klager ging echter in beroep en voerde bij het Hof aan dat het een behoorlijk advocaat niet betaamt om in een tuchtrechtprocedure de wet te schenden, een misdrijf te plegen en een rechterlijke uitspraak naast zich neer te leggen. Het schenden van de geheimhoudingsplicht kan volgens klager namelijk worden gezien als een misdrijf in de zin van artikel 272 Sr.
Het Hof is echter van mening, net als de Raad, dat de advocaat haar handelen in de gegeven omstandigheden kan rechtvaardigen. Hierdoor is haar gedrag daarom niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dat zij wellicht in strijd met een wettelijke verbodsbepaling heeft gehandeld maakt dat niet anders. Het Hof heeft daarom de beslissing van de Raad van Discipline bekrachtigd en de klacht tegen de advocaat blijft daarmee ongegrond.
In deze zaak wordt (weer) goed duidelijk dat het tuchtrecht op zichzelf moet worden bezien. Het handelen in strijd met de wet c.q. een rechterlijke beslissing levert dus niet automatisch ook onbetamelijk gedrag op. Zolang de advocaat zijn handelen maar kan rechtvaardigen kan hij de tuchtrechtelijke dans ontspringen.
Door: Benjamin Bijl
[1] Raad van Discipline Amsterdam 24 november 2015, zaak 15-057A.
[2] Hof van Discipline 30 mei 2016, 150153.