Verslag van het Legal Ethics symposium bij de UvA over het nieuwe boek van W. Bradley Wendel

Op donderdag 27 maart vond het jaarlijkse Legal Ethics symposium plaats van het Amsterdam Centre on the Legal Professions and Access to Justice (ACLPA) van de UvA.  Dit jaar was het onderwerp het nieuwe boek van W. Bradley Wendel met de titel “Canceling Lawyers – Case Studies of Accountability”. Het ABB woonde het symposium bij.

Tekst: Diederik Palstra

W. Bradley Wendel, professor of law.
Foto: Lindsay France/Cornell University.

Het symposium werd kort ingeleid door Iris van Domselaar, hoogleraar Rechtsfilosofie en Juridische Ethiek aan de UvA, en Eric Boot, universitair docent Rechtsfilosofie en Juridische Ethiek aan de UvA. Vervolgens is W. Bradley Wendel zelf aan het woord. Hij is de Edwin H. Woodruff Professor of Law aan Cornell University in New York in de VS. In zijn nieuwe boek bespreekt hij telkens in een hoofdstuk een zaak waarin een advocaat een moreel problematische cliënt bijstaat, waarna in het volgende hoofdstuk een theoretische beschouwing over die zaak volgt. Veel van de in zijn boek besproken advocaten werden vervolgens in de publieke opinie ‘gecanceld’. Wendel probeert in zijn boek de vraag te beantwoorden hoe advocaten met deze kritiek om moeten gaan. Het is duidelijk dat je professioneel gezien een advocaat niet zoveel kunt verwijten, omdat de advocaat door rechtsbijstand te verlenen voor toegang tot de rechter zorgt en daar heeft iedereen in beginsel recht op. Dat wil volgens Wendel echter nog niet zeggen dat je een advocaat als mens niet iets kunt verwijten wanneer deze dergelijke cliënten bijstaat. Er is in de VS namelijk geen verplichting voor advocaten om cliënten bij te staan, zoals men dat wel kent in Engeland met de cab rank rule. Ook kan de wijze van rechtsbijstand verlenen vragen oproepen bij het publiek.

De Logan / Wilson Case

De eerste zaak die Wendel op het symposium bespreekt is de beruchte Amerikaanse zaak van Alton Logan. Deze zat 26 jaar onschuldig in de gevangenis voor een moord die hij niet had gepleegd. Iemand anders, Andrew Wilson, had – nog voordat Logan was veroordeeld – tegenover zijn advocaten bekend dat hij de schuldige was en had dit ook vastgelegd in een gelegaliseerd affidavit. Hij stond zijn advocaten echter niet toe dit openbaar te maken omdat op moord de doodstraf staat en daar had hij uiteraard geen zin in. Hij had wel toegezegd dat ze het affidavit openbaar mochten maken na zijn dood. Voor die tijd was dit niet toegestaan vanwege het attorney-client privilege, de plicht van een advocaat om de vertrouwelijkheid van een gesprek met diens cliënt te waarborgen. Toen Wilson in 2007 (in de gevangenis, voor een ander delict) was gestorven, hebben zijn advocaten het affidavit openbaar gemaakt en werd Logan uit de gevangenis vrijgelaten. Eén van de advocaten van Wilson zei nog wel dat hij gedurende die 26 jaar bijna elke dag aan Logan had gedacht, maar dat hij zich verplicht voelde om het attorney-client privilege te respecteren. Hierover ontstond destijds enorm veel publieke verontwaardiging. Het publiek begreep niet dat de advocaten een ondertekende bekentenis in hun bezit hadden en niks deden, terwijl iemand onschuldig in de gevangenis zat. De advocaten hadden de verplichting tot vertrouwelijkheid moeten doorbreken, zo vond men. Hiervoor zouden ze op zijn minst toch disbarred moeten worden? Bij een congres van advocaten werden deze advocaten echter als rockstars onthaald, aldus Wendel. De advocaten bij dit congres waren er juist trots op dat hun collega’s de vertrouwelijkheid niet hadden doorbroken. Nu was het nog duidelijker hoezeer cliënten hun advocaten kunnen vertrouwen. Zo stonden de advocaten en de publieke opinie recht tegenover elkaar.

Principle of non-accountability

Het is volgens Wendel het principle of non-accountability waar de advocaten een beroep op deden. Dit houdt in dat zolang advocaten adequaat hun diensten verlenen en zich aan het gedragsrecht houden, hen niets verweten kan worden en zij niet op hun keuzes kunnen worden aangesproken. Dit principe vormt onderdeel van the standard conception of the lawyer’s role, die daarnaast nog twee andere principes omvat: partisanship (partijdigheid) en neutrality (een advocaat hoeft geen rekening te houden met de moraliteit van een zaak). Dit wordt door Wendel role morality genoemd, zoals onder meer rechters, wetenschappers, ambtenaren en journalisten dit ook hebben. Die bestaat dan naast – en soms tegenover – de personal morality.

Wendel vertelt dat hij vroeger een aanhanger was van het principle of non-accountability, maar dat hij daar in zijn nieuwe boek in elk geval gedeeltelijk op terugkomt. Wendel wil dit principe wel behouden, maar wil ook dat advocaten hun verantwoordelijkheid nemen. Advocaten zijn ook mensen, zegt Wendel, en nette mensen zijn zich ook bewust van de moraliteit van hun keuzen en moeten zich daarvoor kunnen verantwoorden. De personal morality hoort het in sommige situaties volgens hem te winnen van de role morality. Het argument “I was just doing my job” is niet altijd toereikend.

Wanneer advocaten gevraagd wordt waarom ze bepaalde cliënten bijstaan, verwijten advocaten het publiek vaak onwetendheid. Het publiek zou niet begrijpen wat de rol van de advocaat in het rechtssysteem is. Maar dat is een onderschatting van een groot gedeelte van het publiek, zegt Wendel. Vaak weet het publiek dat prima. Ze begrijpen meestal heel goed dat iedereen die beschuldigd wordt van een strafbaar feit, hoe ernstig dat feit ook is, recht heeft op rechtsbijstand en dat niemand daarvan uitgesloten zou moeten worden. Dat die persoon onschuldig is tot het tegendeel is bewezen, dat er aan een veroordeling een eerlijk proces vooraf moet gaan en dat er iemand moet zijn die tegenwicht biedt aan de almacht van de staat in de vorm van het openbaar ministerie en de politie. Het is algemeen bekend dat door de politie soms bewijs wordt gefabriceerd of achtergehouden of dat racisme een rol kan spelen bij de vervolging, veroordeling en strafmaat.

De vraag die het publiek stelt is een andere vraag, namelijk de vraag waarom zou jìj déze cliënt bijstaan? Er is geen verplichting om een zaak op je te nemen, dus je hebt daarin een keuze gemaakt en voor die keuze word je gevraagd je te verantwoorden. Bovendien gelden de bovenstaande uitgangspunten vooral voor strafzaken. Daar moeten verdachten toegang tot een advocaat en de rechter hebben en moet er weerstand geboden worden tegen de almacht van de staat, inclusief het gevaar van vrijheidsontneming. Maar waarom zou je bepaalde partijen, zoals oliemaatschappijen en wapenfabrikanten, ook moeten adviseren? Daar is geen enkele verplichting toe.

De Swiss Banks Case

Niet alleen de keuze wie je bijstaat, ook de wijze van bijstaan van een cliënt kan vragen oproepen. Dat was bijvoorbeeld het geval in de Swiss banks case, die Wendel vervolgens bespreekt. In de jaren negentig waren er civiele procedures tegen Credit Suisse door Joodse slachtoffers van de Holocaust en hun nabestaanden. Deze procedures gingen over herstelbetalingen inzake goud dat van hen was gestolen door de Nazi’s en dat door de Nazi’s was ondergebracht bij Credit Suisse. Deze bank had vervolgens op basis daarvan leningen verstrekt aan de Nazi-regering. Ook hadden Joodse burgers, die bezorgd waren over de toenemende vervolging in hun land, zelf tegoeden bij deze bank ondergebracht die na de oorlog nooit zijn teruggegeven. Credit Suisse wilde zich hierin laten bijstaan door zijn vaste advocatenkantoor Cravath, Swaine & Moore, een kantoor dat bekend staat om zijn agressieve procestactieken. Veel Joodse associates van dit kantoor protesteerden hiertegen, want zij vonden dat het bijstaan van Credit Suisse in strijd was met het verkrijgen van een rechtmatige schadevergoeding door deze Holocaust slachtoffers. Er was hier met andere woorden eveneens een strijd tussen role morality en personal morality. De partners stelden vervolgens aan de associates voor om de dienstverlening te beperken tot het op rechtmatige wijze bewerkstelligen van een eerlijke settlement en dat ze niet elke mogelijkheid zouden benutten om aan aansprakelijkheid te ontkomen of deze te beperken.

Zo leidde morele kritiek volgens Wendel tot de juiste discussie binnen het kantoor over de wijze van het verlenen van juridische bijstand.

The Ronald S. Sullivan Case

Vervolgens bespreekt Wendel de strafzaak rond Harvey Weinstein, die onder meer van een aantal verkrachtingen werd beschuldigd en daar ook voor is veroordeeld. Weinstein had geen public defender nodig, want hij was rijk genoeg om een dreamteam van advocaten samen te stellen. Dit deed hij dan ook, met onder meer Ronald Sullivan, een beroemde public defender en civil rights advocaat met een Afrikaans-Amerikaanse achtergrond. Naast zijn werk als advocaat was hij ook faculty dean bij Harvard, wat een rol inhield als mentor en counselor van studenten. Nu hij Harvey Weinstein bijstond, vonden studenten dat zij hem in deze laatste rol niet meer konden vertrouwen als zij bepaalde problemen in hun leven hadden, zoals op het gebied van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Zij wilden dan ook dat hij uit deze rol werd ontslagen. Het leidde tot een rel, waaronder het aanbrengen van graffiti op zijn huis met de vraag: “Whose side are you on?“ Sullivan antwoordde met een uitgebreide uiteenzetting over de rol van de advocaat in het rechtssysteem, dat iedereen onschuldig is totdat het tegendeel is bewezen, en het belang om juist impopulaire verdachten te verdedigen. Dat wisten de studenten echter wel, zo gaven zij aan. Ze wilden alleen weten waarom hij deze zaak vrijwillig op zich nam terwijl hij ook faculty dean was. De discussie was met andere woorden niet voorbij met een beroep op het principle of non-accountability. Sullivan kon deze vraag niet afdoende beantwoorden en werd gevraagd af te treden als faculty dean. Wendel formuleerde vervolgens zelf het volgende hypothetische antwoord voor Sullivan:

  1. Ik ben een strafrechtadvocaat en als er iets is waar ik van houd dan is het een uitdaging en dat is wat deze zaak is. Ben ik goed genoeg voor deze zaak?
  2. Ik houd ervan om op te komen voor underdogs. Weinstein is in de media en de publieke opinie al veroordeeld.
  3. Met de opbrengst van deze zaak kan ik mijn pro bono zaken bekostigen.

Je moet volgens Wendel de juridische geoorloofdheid onderscheiden van de morele betekenis van wat je doet. Kun je in dat laatste licht deze cliënt ook bijstaan? Advocaten denken alleen aan de juridische geoorloofdheid, maar er is ook een ruimere morele dimensie want je kunt een zaak om iedere willekeurige reden weigeren. Advocaten zouden deze ‘moral remainders’, die ontstaan door wel aan de role morality te voldoen, maar niet aan de personal morality, moeten erkennen en daar uitdrukkelijk verantwoordelijkheid voor moeten nemen. Ook al is dat volgens Wendel als advocaat vervolgens niet een vrijbrief om te doen wat je wil. In die dimensie van de werkelijke intentie en van de werkelijke betekenis bevindt zich de publieke opinie. Dit is volgens hem een discussie tussen advocaten en de publieke opinie die nooit zal eindigen en over die discussie gaat zijn boek. Met die woorden kwam de lezing van Wendel ten einde.

Daarna kwamen vier sprekers aan het woord over verschillende hoofdstukken uit het nieuwe boek van Wendel, maar dat gaat het bestek van dit artikel te buiten.