Mini-symposium van de Praktizijns-Sociëteit
Op een regenachtige donderdagmiddag op 9 november 2023 vond in The Grand aan de Oudezijds Voorburgwal in Amsterdam het jaarlijkse mini-symposium plaats van de Praktizijnssociëteit met aansluitend het traditionele Praktizijnsdiner. Er waren 175 advocaten en notarissen bij het symposium aanwezig en 140 van hen schoven ook aan bij het diner.
Tekst: Diederik Palstra
De Praktizijns-Sociëteit is opgericht in 1837 en alle advocaten, notarissen en kandidaat-notarissen in Nederland kunnen lid worden van deze vereniging. De sociëteit heeft als doel om voor de advocatuur en notariaat in heel Nederland kennis en opleiding te verzorgen. De Praktizijnsbibliotheek, die zich op de vijfde verdieping van de Rechtbank Amsterdam bevindt, staat hierbij centraal. Jaarlijks vinden daarnaast dit symposium en diner plaats.
Het symposium had als onderwerp “De advocaat in een spagaat – Beroepsethische dilemma’s anno 2023”. De opzet van het symposium was dat er vijf stellingen door vijf panelleden zouden worden besproken, waarbij elke stelling eerst door één van de panelleden zou worden ingeleid. De stellingen waren bijzonder actueel en zorgden voor de nodige reacties uit de zaal. De moderatoren van de middag waren Floor van Schendel en Lisette Oosterveen.
Nadat de voorzitter van de Praktizijns-Sociëteit iedereen welkom had geheten, stelden de moderatoren de panelleden voor.
Dit waren:
- Bénédicte Ficq – strafrechtadvocaat en partner bij Ficq & Partners, onder meer bekend van de strafzaken tegen de tabaksfabrikanten, Tata Steel en Chemours.
- Sophie Kuijpers – advocaat en schrijfster. Zij is net een nieuw kantoor begonnen – De zaak van Advocaten.
- Jan Broekhuizen – advocaat en partner bij Kennedy van der Laan en lid van de algemene raad bij de NovA.
- Inge Aardoom-Fuchs – deken van het arrondissement Den Haag.
- Herman van der Meer – senior raadsheer bij het Gerechtshof Amsterdam.
Stelling 1
We begonnen als eerste met een stelling van Bénédicte Ficq:
“Ik mag als als advocaat deelnemen aan een maatschappelijk protest, ook als dit mogelijk tuchtrechtelijk laakbaar is.”
Vervolgens werd aan de zaal gevraagd of men het met deze stelling eens of oneens was door het omhooghouden van een groen A4 papier (eens) of een rood A4 papier (oneens). De meningen in de zaal over deze stelling bleken behoorlijk verdeeld te zijn.
Ficq leidde de stelling vervolgens in door te zeggen dat zij vindt dat je je als advocaat druk moet maken over onrecht en dat je daarom zeker aan een maatschappelijk protest deel moet kunnen nemen. Zo kon zij zich nog steeds druk maken over de verloren zaak tegen de tabaksfabrikanten en als haar protest daartegen tuchtrechtelijk laakbaar is, dan was dat maar zo.
Na een korte discussie van de stelling door de panelleden, werd er opnieuw gestemd in de zaal en bleken er inmiddels toch wat meer groene A4-tjes te zijn, ook omdat men niet inzag hoe dat activistische gedrag nou eigenlijk tuchtrechtelijk laakbaar kon zijn.
Stelling 2
Sophie Kuijpers leidde de volgende stelling in:
“Het is een goede zaak dat een advocaat via de rechtspraak of anderszins probeert bredere maatschappelijke wijzigingen te bewerkstelligen.”
Hier was bijna iedereen in de zaal het mee eens. Volgens Kuijpers kon gedacht worden aan rechtszaken als de Klimaatzaak Urgenda, waarin door de Hoge Raad is bepaald dat de Staat meer moet doen tegen de uitstoot van broeikasgassen, maar ook aan opiniestukken of optredens in de media.
Een vraag van de moderator was, of dit niet alleen een goede zaak is, maar ook een taak van de advocaat? Dat was volgens Kuijpers niet het geval, want het is niet de taak van de advocaat om recht te maken en ook ligt het iedere advocaat misschien niet even goed. Toch zul je dit veel meer zien gebeuren volgens haar, vooral bij de nieuwe generatie.
Van der Meer geeft aan dat men zich ten tijde van de Urgenda zaak afvroeg of dit nu wel een taak van de rechter is. Ging deze dan niet op de stoel van de politiek zitten? De rechter paste in die zaak echter volgens hem gewoon het recht toe.
Stelling 3
De derde stelling is afkomstig van Jan Broekhuizen.
“Ik heb een mooie nieuwe zaak van een vaste kantoorcliënt, maar mijn medewerker weigert deze om principiële redenen te behandelen. Heb ik dit steeds te respecteren?“
Ja, zegt de zaal overwegend.
De heer Broekhuizen leidde de stelling in door te zeggen dat je altijd voor moralisme moet waken. De gedachte dat iemands persoonlijke morele opvattingen altijd voorrang moeten hebben is naar zijn mening onjuist. Hoe verhoudt zich dit ten opzichte van rechtsstatelijke beginselen? Iemand moet toegang tot de rechter hebben en als advocaat mogen we niet vereenzelvigd worden met de zaak van de cliënt.
Mevrouw Ficq brengt daartegen in dat we wel een eed hebben gezworen dat je geen zaak zult aanraden of verdedigen, die je in gemoede niet gelooft rechtvaardig te zijn.
De heer van der Meer stelt dat ernstige gewetensbezwaren van een werknemer door de werkgever gerespecteerd dienen te worden. Voor een rechter is dit overigens anders. Deze mag alleen een zaak weigeren door een verzoek tot verschoning bij de verschoningskamer in te dienen.
Mevrouw Kuijpers geeft nog aan dat dit veel leeft onder de jongere advocaten. Die weigeren bijvoorbeeld voor vervuilende bedrijven op te treden.
De heer Broekhuizen vat samen: wat moet voorrang hebben, de rechtsstatelijke beginselen of de persoonlijke opvattingen?
Een advocate uit de zaal haalt in dit verband Voltaire nog aan: “Ik verafschuw wat u zegt, maar ik zal uw recht om het te zeggen met mijn leven verdedigen.” Zij had zelf aan het begin van haar carrière eens een zaak om principiële redenen geweigerd wat haar destijds bijna haar baan kostte.
Herman van der Meer voegt hier nog aan toe dat ons procesmonopolie met zich meebrengt dat iemand nog wel toegang tot de rechter moet hebben.
Stelling 4
Daarmee kwamen we bij stelling 4 van Inge Aardoom-Fuchs.
“Iemand moet altijd toegang tot de rechter hebben, hoe onwelgevallig de zaak ook is.”
Zij legt eerst uit wat mogelijk is op grond van artikel 13 Advocatenwet. Op grond van dit artikel kan de deken een advocaat aanwijzen als iemand er niet of niet tijdig een kan vinden. De deken kijkt dan eerst of je er wel een advocaat nodig hebt. Daarna wordt gekeken of je wel je best hebt gedaan om een advocaat te vinden. Dan gaat de deken kijken of er iemand is met de vereiste expertise. De deken kan het verzoek alleen wegens gegronde redenen afwijzen. De aangewezen advocaat is verplicht zijn diensten te verlenen, ook als het op basis van toevoeging is. Deze artikel 13 verzoeken tot aanwijzing worden erg vaak ingediend bij de deken. Vooral in de sociale advocatuur, omdat daar veel vergrijzing en financiële nood is en er daarom weinig beschikbare advocaten zijn.
Ook wees de deken op een uitspraak van het Hof van Discipline Den Haag[1]. Die ging over de weigering van de deken van Den Haag om een advocaat aan te wijzen op grond van artikel 13 voor een cassatiezaak van de Russische federatie. De deken weigerde dit te doen, onder meer omdat er geen geschikt kantoor kon worden gevonden dat deze cliënt wilde bijstaan, ook in verband met de stand firm verklaring die enkele kantoren in Den Haag hadden ondertekend en de door advocaten afgelegde eed dat zij geen zaken op zich zullen nemen die zij niet in gemoede geloven rechtvaardig te zijn. Het Hof van Discipline was hier echter over van oordeel dat dit voor de deken geen gegronde reden in algemene zin kon zijn om een aanwijzingsverzoek te weigeren.
Stelling 5
“Als de rechter een fout van een advocaat ziet, moet hij dat duidelijk in zijn uitspraak aangeven om de cliënt daarop te wijzen.”
De stelling werd ingeleid door Herman van der Meer. In de discussie daarna kwam naar voren dat men goede rechtsbijstand uiteraard van groot belang vindt. Dit zou eraan bij kunnen dragen om elkaar scherp te houden. Het zou echter de voorkeur hebben als de rechter dit bij de deken aangeeft in plaats van in de uitspraak. Deze kan de bewuste advocaat daar dan op aanspreken. Er werd vanuit de zaal nog op gewezen dat dit vice versa ook geldt: advocaten willen fouten van de rechter ook graag onder de aandacht brengen. Maar daar was het hoger beroep voor, zo werd geriposteerd.
Hiermee kwam een einde aan het symposium en kon worden overgegaan tot de borrel. Daarna vond het traditionele Praktizijnsdiner plaats op dezelfde mooie locatie.
[1] ECLI:NL:TAHVD:2022:132 Hof van Discipline ’s Gravenhage.