In deze rubriek worden advocaten die 40 jaar in het vak zitten in het zonnetje gezet. Deze keer: mr. J.J. Trap

 

1: Waarom heeft u destijds voor de advocatuur gekozen?

 Direct na afloop van mijn militaire dienstplicht heb ik van begin 1973 tot medio 1977 als bedrijfsjurist gewerkt bij het inmiddels ter ziele gegane G.A.K. (Gemeenschappelijk Administratiekantoor, de administrateur van – de eveneens van de aardbodem verdwenen – bedrijfsverenigingen en een voorouder van het huidige UWV). Daar deed ik de nodige kennis op van het sociale verzekeringsrecht en het arbeidsrecht. Een carriere in de nogal ambtelijke sociale verzekerings-wereld trok mij echter niet. Toen mij dan ook een advertentie onder ogen kwam van het advocatenkantoor Stibbe, Blaisse en de Jong voor het vervullen van de vacature medewerker arbeidsrecht, met de vermelding ‘zij die werkzaam zijn bij een vakvereniging of bedrijfsvereniging genieten de voorkeur’, wist ik dat die advertentie voor mij was geschreven. Van de overstap naar de advocatuur heb ik nooit een seconde spijt gehad.

2: Welke zaak is u het meest bijgebleven?

Twee zaken zijn diep in mijn geheugen gegrift. De eerste betrof het optreden, samen met mijn toenmalige kantoorgenoot (en huidige pensioenadvocaat) Onno Blom, voor de Amerikaanse Belastingdienst, de I.R.S. Er speelde een procedure met een Nederlands bedrijfspensioenfonds, dat in de V.S. beleggingen had, over de aldaar te betalen belasting. Het pensioenfonds meende in aanmerking te komen voor een vrijstelling voor werknemersorganisaties zoals vakbonden en claimde ook een “labor organization” te zijn. Met behulp van een naar Nederland ingevlogen team van specialisten die het nodige afwisten van de Nederlandse sociale wetten, inclusief de afkortingen (“the alphabet soup”), hebben wij trachten aan te tonen dat het pensioenfonds niet alleen werknemersbelangen beoogde te behartigen, maar net zo zeer die van werkgevers. Ik heb ponden peentjes gezweet bij mijn op het pensioenrecht gefocuste – ik ben geen “pensioenoloog” – cross-examination in Washington door de Amerikaanse advocaten van het pensioenfonds, dat werd bijgestaan door Prof. Erik Lutjens, wél een doorknede pensioenspecialist. Tot bij de Supreme Court is de zaak door de I.R.S. gewonnen.

De tweede zaak speelde zich ook buiten Nederland af, namelijk op de Nederlandse Antillen. Mijn toenmalige kantoorgenoot (en nog steeds advocaat) Marc Vogel en ik waren voor een bepaalde zaak op St. Maarten. Ons bereikte toen het verzoek van een (nog steeds!) cliënt om het ruim bemeten zeiljacht van de directeur, dat door de op staande voet ontslagen kapitein op St. Maarten aan de ketting was gelegd, weer van die ketting af te krijgen. Als wij daarin zouden slagen, werd ons als bonus een weekend varen, met het zeiljacht, “waarheen wij wilden” in het vooruitzicht gesteld; een 6-koppige crew, weliswaar zonder kapitein, stond te onzer beschikking. Via een (wellicht iets te royale) schikking kregen we het schip vrij en een onvergetelijk weekend, cruisend in de Caraïbische wateren, volgde.

3: Wat is de belangrijkste verandering geweest in de tijd dat u advocaat bent?

Het is een open deur, maar de technologische ontwikkelingen van de afgelopen decennia hebben voor enorme veranderingen in de praktijkuitoefening gezorgd. Werd in mijn eerste jaren nog gewerkt met de telex en met brieven waarvan met carbonpapier kopieën werden gemaakt en die bij fouten geheel moest worden overgetypt, in het huidige internettijdperk is alles anders dan “vroeger”. Daardoor wordt niet alleen veel sneller gewerkt, maar ook met ongelooflijk veel groter en beter acces tot bronnen als jurisprudentie en literatuur. De “a.s.a.p.-manier” van werken die cliënten vandaag de dag vanzelfsprekend vinden, geeft uiteraard meer stress dan indertijd het geval was. En dan nog werkte men ook vroeger sneller in de advocatuur dan, bijvoorbeeld, bij het G.A.K. De opmerking van de oude heer Stibbe op mijn eerste werkdag dat ‘men op dit kantoor brieven wel dezelfde dag beantwoordt’ bezorgde mij – die bij het G.A.K. gewoon was brieven pas te beantwoorden wanneer deze boven kwamen drijven op de stapel in mijn la waaronder ik de te beantwoorden post schoof – een regelrechte culture shock.  Ik had mijzelf beloofd dat ik het KEI-gebeuren aan mij voorbij zou kunnen laten gaan, maar weet dat inmiddels niet meer zo zeker. Ik werk al “in the cloud”!

4: Vindt u dat de overheid voldoende rekening houdt met het vak van de advocaat?

Het beantwoorden van deze vraag vind ik lastig, omdat ik geen toevoegingen doe, noch zaken in de sfeer van het strafrecht, het vreemdelingenrecht of in een andere overheids-gerelateerde sfeer. Ik volg de ontwikkelingen op afstand, maar ben natuurlijk blij dat de plannen om de vrijheid van de NOVA door staatstoezicht te beknotten in de ijskast zijn gebleven.

5: Wat vindt u het leukst aan uw vak? Indien u het allemaal opnieuw zou mogen doen, zou u dan een ander beroep hebben gekozen?

Ook hier ga ik door een reeds geopende deur. Vooral de verrassingsfactor van nieuwe zaken (welke microkosmos zal ik nu weer binnengaan?) vind ik zeer aantrekkelijk. Tegenover de druk die cliënten op je leggen staat, behalve de materiële beloning (waarover niet valt te klagen), ook een immateriële die voor mij van groot belang is. Te weten dat je steun en – bij het bijstaan van individuen – soms ook ‘veiligheid’ voor de cliënt kunt betekenen, geeft bevrediging. De gevoelens van tevredenheid dat een zaak goed afloopt, verdampen natuurlijk wel gauw, wanneer zich weer een nieuw probleemgeval aandient.

6: Er is veel te doen over de pensioenleeftijd; wat vind u de ideale pensioenleeftijd voor een advocaat?

Wat een ideale pensioenleeftijd is, zal elke advocaat voor zich moeten uitmaken. Een belangrijke rol speelt uiteraard of men het werk nog boeiend vindt en tot dat werk in staat is, maar ook of de cliënten nog wel de winkelbel doen rinkelen. Het stellen van een stringente leeftijdsgrens (70 jaar) zoals de rechterlijke macht zich heeft gesteld, is mijns inziens uit den boze. Het is daarom goed dat de leeftijdsgrens van 72 voor commissarissen uit de wet is verdwenen; er zou anders veel talent en ervaring van “krasse knarren” verloren gaan. Wel heb ik er begrip voor dat, zoals de Amsterdamse deken mij onlangs onthulde, degenen die bij het behalen van het 50-jarig jubileum als advocaat van de Orde een fles champagne krijgen aangeboden, daaraan een briefje verbonden vinden met de tekst: ‘wordt het niet eens tijd, confrère?’. Men zal zelf niet alleen oud maar ook wijs genoeg moeten zijn om de toga ooit aan de wilgen te hangen.

7: Heeft u nog tips voor (jonge) advocaten?

De tip die voor mij als jong advocaat het nuttigst is geweest – en die ik graag aan jonge advocaten wil doorgeven – kreeg ik van één van mijn toenmalige leermeesters, die helaas vorig jaar overleden mr. L.P. (Leendert) van den Blink. Hij leerde mij dat voor het succesvol functioneren als advocaat  – vanzelfsprekend naast integriteit – eigenlijk maar één ding telt, te weten (het in stand houden van) de goede relatie met de cliënt. “Goed liggen” bij collega’s, kantoorgenoten, de rechterlijke macht en zelfs bij de wederpartij is allemaal bijzaak. Ook grote intelligentie en het zich een slag in de rondte werken zijn geen garantie voor succes. ‘Wanneer je een zaak hebt verloren, gaat het erom dat je aan je cliënt uit kunt leggen dat verliezen in de gegeven situatie de beste optie is’, hoor ik Leendert nog schertsend zeggen ….

Kortom, it’s (only) the client who counts!