De rubriek De Robijnen Bef belicht advocaten die veertig jaar of meer in het vak zitten. Dit keer is het woord aan Walter Hendriksen, advocaat en partner bij Van Doorne N.V. Hendriksen is specialist in proces- en verzekeringsrecht en geeft leiding aan deze praktijkgroep. Binnen deze algemene praktijk houdt hij zich met name bezig met gecompliceerde vormen van bestuurders- en beroepsaansprakelijkheidsrecht en verzekeringsrecht.
Hendriksen was van 1 juli 2013 tot 1 januari 2016 algemeen deken van de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA). Ook was hij lid van de Raad van Toezicht van de Amsterdamse Orde van Advocaten (AOVA) en van de redactie-commissie die voor het Advocatenblad de rubriek tuchtrechtspraak verzorgt.
Waarom heeft u destijds voor de advocatuur gekozen?
“Dat was voor mij de optie die de minste andere keuzes uitsloot. Kortom: ik wilde mijn handen nog enigszins vrijhouden. Achteraf bezien is dat niet nodig geweest.”
Welke zaak is u het meest bijgebleven?
“Toen ik kort advocaat was heb ik met de griffie gebeld om het dictum van een vonnis in kort geding te horen. Ik was zo overtuigd dat de griffiemedewerker zich vergiste – ik had namelijk ongelijk gekregen wat ik mij absoluut niet kon voorstellen – dat ik haar meerdere malen heb gevraagd te checken of ze wel de juist uitspraak voor zich had. Ja dus.”
Wat is de belangrijkste verandering geweest in de tijd dat u advocaat bent?
“Poeh, dat zijn er veel. Los van het toezichtdebat, waarover hieronder meer, valt mij op dat de toon en de mentaliteit in veel opzichten is verhard. De balie lijkt minder met één mond te spreken. Ook krijg ik soms de indruk dat – vooral jonge – advocaten het spoor een beetje bijster zijn als het gaat om confraternele verhoudingen, maar ook bijvoorbeeld hoe je het beste de belangen van je cliënten dient. Daar komt zelden of nooit een gestrekt been bij kijken.”
Vindt u dat de overheid voldoende rekening houdt met het vak van de advocaat?
“Nee, op dit moment is naar mijn mening sprake van afbraak van een zwaarbevochten, echt onafhankelijk toezicht. Ik zie met lede ogen aan hoe de gedachte begint post te vatten dat staatstoezicht zou moeten kunnen. Daarnaast is tot mijn spijt nog steeds de toegang tot het recht voor de minstbedeelden geen vanzelfsprekendheid. De sociale advocatuur krijgt nog steeds te weinig geld en te weinig waardering.”
Wat vindt u het leukst aan uw vak? Indien u het allemaal overnieuw zou mogen doen, zou u dan een ander beroep hebben gekozen?
“Het is ‘opnieuw’ of ‘over’. De extreme mate van afwisseling maakt dit vak wat mij betreft zo leuk. En het feit dat wij ‘in taal doen’. Ik zou zonder aarzeling opnieuw voor de advocatuur kiezen. Daar voeg ik wel aan toe dat intensieve betrokkenheid bij de balie – Raad van de Orde Amsterdam / NOvA – voor mij een enorme verrijking is geweest. Ik raad dat iedereen aan! Ik betwijfel of ik het zo lang had volgehouden als ik alleen maar ‘zaken had gedraaid’.”
Er is veel te doen over de pensioenleeftijd; wat vindt u de ideale pensioenleeftijd voor een advocaat?
“Daar is geen algemeen eenduidig antwoord op te geven. Er zijn genoeg advocaten die het beste al rond hun 45e met pensioen hadden kunnen gaan. Ik ken ook uitstekend functionerende advocaten van rond de 70. En: definieer ‘pensioen’. Ik denk dat het heel goed is om op een bepaald moment wat minder te gaan werken, maar helemaal stoppen zie ik mezelf in ieder geval nog lang niet doen.”
Heeft u nog tips voor (jonge) advocaten?
“Neem je zaken bloedserieus, maar jezelf niet al te serieus. Probeer de humor van het vak in te zien. Je houdt het alleen maar zo lang vol als je er bijna elke dag van geniet.”