Met een wijziging in artikel 42 van het Wetboek van Strafrecht stelt minister Van der Steur voor de strafbaarheid van gewelddadige agenten, mits rechtmatig, wettelijk uit te sluiten. Is dat een goed idee? In de terugkeer van onze rubriek De Stelling buigen advocaten Geert-Jan Knoops, Thomas Felix en Alexander de Swart zich over nut en noodzaak van het voorstel.
Tekst: Benjamin Bijl en Tomasz Kodrzycki
Steeds meer komt het optreden van de politie ter discussie te staan. Met name wanneer de politie gebruik maakt van haar geweldsmonopolie is er sprake van toenemende kritiek. Het meest bekende en recente voorbeeld is de kwestie van Mitch Henriquez, die bij zijn aanhouding om het leven kwam door geweld van agenten. Maar ook kan worden gedacht aan de 17-jarige Rishi, die in 2013 door een agent op station Den Haag Hollands Spoor werd doodgeschoten.
De agent die Rishi doodde, werd van doodslag vrijgesproken. Of het geweld jegens Henriquez ook disproportioneel was, moet door de rechter nog worden bepaald: twee agenten zijn voor primair doodslag gedagvaard.
Geweldsmonopolie
Maar moet een politieagent die al dan niet fataal geweld heeft toegepast bij het uitoefenen van zijn functie wel op dezelfde manier tot strafrechtelijke verantwoording worden geroepen als gewone burgers? De politie heeft tenslotte het geweldsmonopolie en komt vaak in bedreigende en lastige situaties terecht waarbij ze soms in een fractie van een seconde moet beslissen over leven en dood. Een zware last die een milde blik verdient? Of heeft de politie niet juist een grotere verantwoordelijkheid bij de proportionele uitoefening van het alleen háár toekomende recht geweld aan te wenden? With great power comes great responsibility?
Minister Van der Steur heeft het idee geopperd de strafbaarheid van gewelddadige agenten, mits rechtmatig, wettelijk uit te sluiten: ‘Niet strafbaar is de ambtenaar die in de rechtmatige uitoefening van zijn taak en in overeenstemming met zijn geweldsinstructie geweld gebruikt’, zo luidt de tekst van het nieuw voorgestelde tweede lid van artikel 42 WvSr.
Bij twijfel aan de rechtmatigheid van politiegeweld kan de officier van justitie – ook dat is nieuw in het voorstel – een feitenonderzoek instellen.
Mocht het openbaar ministerie het gevoel bekomen dat er onrechtmatig geweld is toegepast, kan worden vervolgd voor het eveneens nieuwe artikel 372 WvSr dat schending van de geweldsinstructie bedreigt met gevangenisstraffen van maximaal één jaar tot drie jaren, afhankelijk van de ernst van het letsel of indien de dood intreedt. Het staat de officier van justitie overigens vrij te vervolgen voor commune geweldsfeiten. Is het wetsvoorstel wel een goed idee? We laten drie advocaten reageren op de volgende stelling.
Stelling
Het wetsvoorstel van Van der Steur is gebaseerd op een onwenselijke premisse. Politieambtenaren zijn professionals die zijn getraind om te gaan met hun geweldsmonopolie. Hen in beginsel strafrechtelijk onschendbaar maken voor dit deel van hun werk past dan ook niet. Het strafrecht voorziet nu al in voldoende mogelijkheden om waar nodig gepast te kunnen reageren.
Thomas Felix (Advocaat De Roos & Pen te Amsterdam)
‘Nieuw strafbepalingen maken politieambtenaar niet onschendbaar’
‘Wij verwachten van politieambtenaren dat zij ons beschermen. Waar burgers hard van het gevaar wegrennen, wordt de politie geacht ernaar toe te rennen. En om, binnen de grenzen van de wet, gebruik te maken van hun geweldsmonopolie. De beslissing om gebruik te maken van die bevoegdheid moet in een split second gebeuren.
Het zijn vaak moeilijke beslissingen en de omstandigheden dwingen hen een beslissing te nemen: ze kunnen natuurlijk niet wegrennen. Politieambtenaren zijn weliswaar getraind, maar het is een illusie om te denken dat je ze op alle situaties kunt voorbereiden zodat zij nooit spanning ervaren en altijd de juiste beslissing nemen. Als dat een verkeerde beslissing blijkt te zijn, is dat vaak een beslissing die naar eer en geweten wordt genomen.
Als wij een beroepsfout maken verantwoorden wij ons bij de tuchtrechter. Voor de eventuele schade zijn wij verzekerd. Strafrechters die verdachten ten onrechte veroordelen betalen, bij een eventuele vrijspraak in hoger beroep, de eventuele schadevergoeding (ex. art. 89 Sv) niet zelf. En zij worden al helemaal niet persoonlijk vervolgd voor wederrechtelijke vrijheidsbeneming. Dat vinden wij logisch.
Maar als politieambtenaren bij geweldsaanwending een beroepsfout maken, worden zij verdachte van en vallen zij onder delictsomschrijvingen met vaak hoge straffen. Juridisch verschilt hun status dan niet van “normale” verdachten. Als je dergelijke zaken al in het strafrecht wilt beslechten, is het wel goed dat daar aangepaste strafbepalingen voor worden gemaakt. Deze nieuwe strafbepalingen maken de politieambtenaren niet onschendbaar. Er worden slechts aangepaste strafbepalingen en een aangepaste strafuitsluitingsgrond geïntroduceerd. Politieambtenaren moeten zich nog steeds aan de regels houden en kunnen nog steeds worden bestraft indien zij hun bevoegdheden overschrijden.’
Geert-Jan Knoops (Knoops Advocaten te Amsterdam)
‘Agenten zijn geen gewone verdachten’
‘Ik ben niet eens met deze stelling. Juist het feit dat politieagenten net als militairen professionals zijn, zou ons moeten inscherpen hen niet als gewone verdachten te beschouwen. Veel van onze cliënten die wij op dit gebied bijstaan, politieagenten en militairen verdacht in kader van schending geweldsinstructies, ervaren een vervolging als zeer belastend en stigmatiserend. Zij voelen zich als “criminelen” neergezet. Dit gaat ten koste van de motivatie van deze personen die voor de samenleving soms hun leven moeten riskeren. Sommige van onze cliënten op dit gebied – als zij mentaal al een vervolging overleven – hebben geen incentive meer om voor de overheid en samenleving te werken en stappen uit het politieambt.
Meerdere van onze cliënten begrijpen niet waarom een verdenking van schending van geweldsinstructies in hun situatie wordt vertaald naar bijvoorbeeld “poging tot doodslag”. Dit verlies aan incentive en vertrouwen in hun werkgever is een onwenselijke ontwikkeling. Het strafrecht in huidige vorm kan dit effect niet wegnemen.
Het voorstel van de minister kan wel bijdragen tot meer realistische juridische benadering van deze problematiek. Bovendien, de positie van een politieagent is niet gelijk aan een gewone verdachte. Daarnaast, ook voor militairen is er een speciaal regime in het leven geroepen op dit gebied. En tenslotte, het gaat niet om onschendbaar maken van een politieagent.’
Alexander de Swart (Advocaat Houthoff Buruma te Amsterdam)
‘Wetsvoorstel bevat oude wijn in nieuwe zakken’
‘In de toelichting op het wetsvoorstel wordt opgemerkt dat het bestaande wettelijk stelsel van strafuitsluitingsgronden reeds voldoende bescherming biedt aan de opsporingsambtenaar die conform de ambtsinstructie heeft gehandeld. De vraag komt dan ook op waarom er een specifieke strafuitsluitingsgrond nodig zou zijn. Aan het wetsvoorstel ligt de emotionele gedachte ten grondslag dat het bezwaarlijk is dat de opsporingsambtenaar een beroep moet doen op de voor één ieder geldende uitsluitingsgronden uit het wetboek van strafrecht. In de praktijk vond in het kader van de wettelijke rechtvaardigingsgrond van het handelen ter uitvoering van een wettelijk voorschrift (art. 42 Sr.) reeds een toets aan de hand van de politiewet en de ambtsinstructie plaats. De door een strafrechter te verrichten toets verandert de facto dan ook niet indien politiegeweld in rechte moet worden beoordeeld. Het wetsvoorstel leidt bij rechtmatig politieoptreden slechts tot een formele wijziging; in plaats van een ontslag van alle rechtsvervolging op basis van bijvoorbeeld handelen conform wettelijk voorschrift zal in de toekomst een ontslag van alle rechtsvervolging dienen te volgen op basis van de uitsluitingsgrond dat conform de ambtsinstructie is gehandeld. Het wetsvoorstel bevat oude wijn in nieuwe zakken.
Eenzelfde emotie ligt ten grondslag aan de voorgestelde nieuwe strafbaarstelling van de culpoze overtreding van de ambtsinstructie. Het is paradoxaal dat een wetsvoorstel dat dient ter bescherming van de specifieke rechtspositie van opsporingsambtenaren de facto een nieuwe, extra strafbaarstelling introduceert. De gedachte is, zo vermeldt de toelichting, dat het Openbaar Ministerie in voorkomende gevallen voor de nieuwe bepaling kan vervolgen, in plaats van een vervolging voor reguliere commune delicten als mishandeling en doodslag. Op geen enkele wijze is echter uitgesloten dat wordt vervolgd voor dergelijke reguliere misdrijven, sterker nog: de toelichting op het wetsvoorstel laat uitdrukkelijk weten dat er geen afbreuk wordt gedaan aan het opportuniteitsbeginsel op basis waarvan het Openbaar Ministerie kan besluiten te vervolgen voor de voor één ieder geldende commune delicten.
In de praktijk komt het nu reeds voor dat nabestaanden zich op de voet van art. 12 Sv. bij het gerechtshof beklagen over een vervolging voor “slechts” doodslag, aangezien in hun optiek vervolging voor moord diende plaats te vinden. Dergelijke klachten zullen vaker voorkomen, indien het Openbaar Ministerie enkel vervolgt voor overtreding van de ambtsinstructie, temeer nu de maximumstraffen voor de voorgestelde bepaling fors lager liggen dan de straffen gesteld op de reguliere bepalingen uit het wetboek van strafrecht die in tegenstelling tot de voorgestelde bepaling veelal ook het ernstige vergrijp van opzettelijk handelen strafbaar stellen. In voorkomende gevallen legt het Openbaar Ministerie bij dergelijke klachten dan ook maar de zwaardere delicten ten laste, opdat de strafrechter zich ook daarover uit kan laten. Dat, levert als het wetsvoorstel wet wordt, juridisch interessante discussies over samenloop op.
De lagere straffen die op de nieuwe strafbepaling zijn gesteld, lijken wellicht winst voor de politieambtenaar, maar niet moet worden vergeten dat strafrechters zelden in de buurt van de maximale straf komen en vermoedelijk in het geval van een veroordeling voor de voorgestelde bepaling niet tot een wezenlijk andere straf komen ten opzichte van de huidige situatie.
Tenslotte is vermeldenswaardig dat de ambtsinstructie niet voorziet in een strafuitsluitingsgrond in het geval van geweldaanwending geboden ter noodzakelijke verdediging om het eigen vege lijf van de politieambtenaar te redden. Ook in deze gevallen zal derhalve nog altijd een beroep moeten worden gedaan op de reguliere strafuitsluitingsgrond van noodweer(exces).
Grotendeels lijkt het wetsvoorstel een mooi staaltje symboolwetgeving, waarmee wellicht tegemoet wordt gekomen aan de emotie die leeft in de politiewereld. In de praktijk zal de politieambtenaar die meent rechtmatig te hebben gehandeld zich vermoedelijk niet veel beter voelen wanneer hij nog altijd in de rechtszaal moet staan, maar nu met een tenlastelegging die enkel de nieuwe strafbepaling bevat. Het verwijt is daarmee juist specifieker gericht op het handelen van de politieambtenaar aan wie immers wordt verweten in strijd met de ambtsinstructie te hebben gehandeld.’