Nieuwe deken Evert-Jan Henrichs benoemt zijn speerpunten

Met trots stellen we aan u voor: mr. Evert-Jan Henrichs, de nieuwe deken van de ­Amsterdamse Orde van Advocaten. Daags nadat hij officieel is gekozen, spreekt het ABB met hem over zaken als het toenemende belang van zelftoezicht, de ­groeiende negatieve beeldvorming van de advocatuur, de problemen bij de gefinancierde rechtshulp en de stijgende werkdruk bij stagiairs. Henrichs vertelt ook iets over ­zichzelf: ‘Ik fiets ook weleens door rood licht’.

Tekst: Yvette Kouwenberg en Mayk Koria

‘Vanzelfsprekend ben ik verheugd met mijn benoeming. Ik kijk ernaar uit om het werk van mijn voorgangers voort te mogen zetten’, zegt Evert-Jan Henrichs, daags na zijn uitverkiezing als nieuwe deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten. Voor wie zich afvraagt hoe het ook alweer in elkaar steekt of wellicht ambities heeft zich in de toekomst als deken verkiesbaar te stellen: de lokale orden van advocaten – in totaal 11 – staan onder leiding van een raad van de orde. Zo’n raad wordt voorgezeten door de lokale deken, die wordt benoemd door de advocaten in het betreffende arrondissement. Samen met de raad is de deken verantwoordelijk voor het toezicht op de advocaten binnen het arrondissement.

Henrichs is geen onbekende binnen de Amsterdamse orde. ‘Ik ben natuurlijk sinds 2013 lid van de raad en al enige tijd waarnemend deken geweest, naast mijn arbeidsrechtpraktijk bij De Brauw Blackstone Westbroek. Die heb ik inmiddels volledig overgedragen, voor de Amsterdamse balie is deken een fulltime baan.’

Dit moet een bijzonder moment zijn na 35 jaar advocatuur.
‘Dat klopt. Helemaal als je bedenkt dat ik al die tijd aan hetzelfde kantoor verbonden ben geweest. Ik heb aan de UvA gestudeerd. In 1977 ben ik begonnen aan de studie Rechten. Dat was zoals vaak het geval is niet mijn eerste keus. Ik heb namelijk eerst een jaar Theologie gestudeerd, maar ergens halverwege het eerste jaar merkte ik dat dat ik toch liever een praktijkgerichte studie ging doen. Vooral door wat ik zag en hoorde van mijn schoonzus, die toen advocaat was, ben ik de studie Rechten gaan overwegen. Niet direct met de gedachte om advocaat te worden, maar omdat de studie veel mogelijkheden biedt. Wat verder in mijn studie kwam ik erachter dat de advocatuur toch wel eens een goede optie kon zijn. Voordat ik me had kunnen oriënteren op de verschillende kantoren, kwam ik in contact met Blackstone, Rueb en Van Boeschoten en ik heb daar gesolliciteerd voor een plek op het Amsterdamse kantoor. Blackstone is later gefuseerd met De Brauw & Westbroek. Ik ben altijd bij het kantoor gebleven, steeds als Amsterdams advocaat. Ik heb dus maar een keer in mijn leven gesolliciteerd.’

‘Ik heb maar een keer in
mijn leven gesolliciteerd’

Snelheid van handelen
We vragen Henrichs of hij – terugkijkend op 35 jaar advocatuur – vindt dat er in die tijd veel is veranderd. Henrichs: ‘In sommige opzichten is dat absoluut waar. Ik behoor tot het clubje advocaten dat de introductie van de fax nog heeft meegemaakt als versnelling van de praktijk. Dat was destijds een behoorlijk grote verandering. Voordat de fax er was begon je als advocaat de dag met het doornemen van de post. Dan stuurde je bijvoorbeeld een brief van de wederpartij in kopie door aan je cliënt en had je vervolgens twee dagen de tijd om over een concept reactie na te denken. Dat is nu niet meer denkbaar. Dus ja, de snelheid van handelen in het vak heeft de afgelopen decennia een enorme vlucht genomen.’ Henrichs staat daar positief tegenover: ‘Voor cliënten is de komst van e-mail en internet een gunstige ontwikkeling. Zij hebben sneller reactie en bovendien zit daar geen schakel meer tussen. Je hoort wel eens de opmerking dat je als advocaat altijd bereikbaar moet zijn, en dat de digitalisering daardoor een extra belasting is geworden. Soms is dat zo, maar ik denk dat je dat ook anders kunt zien. Het digitaliseringsproces geeft je namelijk de mogelijkheid om veel meer flexibel om te gaan met je tijd. Je kunt bijvoorbeeld in de middag even een uur sporten en daarna weer aan het werk of je uren anders indelen met het oog op een goede balans tussen werk en privé- en/of gezinsleven. Dat was vroeger toch anders; toen waren werktijden gebonden aan kantoortijden.’

Vanwaar de beslissing om zich als deken verkiesbaar te stellen?
Henrichs: ‘Ik heb veel facetten van de advocatuur gezien en kijk met veel plezier terug op mijn tijd bij De Brauw. De advocatuur is en blijft een prachtig beroep. Maar na 35 jaar praktijk uitoefenen ben je ook wel toe aan een nieuwe stap. En dan is het natuurlijk prachtig als je de advocatuur niet hoeft te verlaten, maar juist daarbij betrokken kan blijven, om deze vanuit een andere invalshoek te benaderen en te bedienen. In de taakvervulling van een deken komen die wensen bij elkaar. Je blijft betrokken bij de balie en je blik op de advocatuur is niet beperkt tot een rechtsgebied. Ik hoop mijn kennis en vaardigheden vanuit de advocatuur nu meer in het belang van de Amsterdamse balie in te zetten.’

‘Politiek gezien is toezicht bijna
een soort heilige graal geworden’

Gevraagd of er bijzondere speerpunten zijn waar hij als deken op wil inzetten, geeft Henrichs aan dat het toezicht op de advocatuur veel aandacht zal vergen. Henrichs: ‘Overigens is dat niet zozeer een streven van mij persoonlijk, maar past dat meer in het verlengde van een al lopend proces. Sinds de nieuwe Advocatenwet zijn de lokale dekens bezig het toezicht te harmoniseren en efficiënter te maken. De bedoeling is dat de plaatselijke dekens het toezicht op eenzelfde manier organiseren en uitoefenen. Ook wordt van de lokale dekens verwacht dat zij efficiënter met hun capaciteiten omgaan. Sinds 2015 is er het college van toezicht, dat toezicht houdt op de wijze waarop de lokale dekens het toezicht op de advocaten vormgeven, zonder inzage in de individuele dossiers, het zgn. systeemtoezicht. De geheimhouding en het verschoningsrecht van advocaten is daarmee gewaarborgd. Het college van toezicht ziet dus ook toe op de genoemde harmonisatie- en efficiencyslag. De eindverantwoordelijkheid blijft echter bij de plaatselijke dekens liggen. Het is niet zo dat het college van toezicht op de stoel van de deken gaat zitten.’

Overheid als wederpartij
Henrichs gaat verder: ‘Maatschappelijk en politiek gezien is toezicht wel bijna een soort heilige graal aan het worden. Overal zie je dat toezicht wordt aangescherpt. Zodra er een misstap is, is meer toezicht nodig. Dat is ook merkbaar in de advocatuur. Daar ontkom je niet aan. Een paar jaar geleden, bij de wijziging van de Advocatenwet, zijn we er gelukkig in geslaagd het toezicht in eigen kring te houden. Daar is toen flink over gedebatteerd. Als oplossing is toen het college van toezicht geïntroduceerd. Het is ontzettend belangrijk om toezicht in eigen hand te houden. Daar hebben we ons destijds als lokale ordes, samen met de landelijke Orde, voor hard gemaakt. Het gaat om de eerder genoemde geheimhouding in het algemeen, maar een gegeven is ook dat in een groot deel van de zaken (meer dan 50 procent) de overheid namelijk de wederpartij is. Denk aan strafrecht, bestuursrecht en belastingrecht. Als de overheid dan als wederpartij en toezichthouder twee petten op heeft is de onafhankelijkheid van de advocatuur niet langer gewaarborgd.’
Toezicht draagt bij aan transparantie in de advocatuur en daar is Henrichs voorstander van. ‘Zo benadrukken we door de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) en het toezicht daarop een belangrijke kernwaarde van de advocatuur, de integriteit’, aldus Henrichs. Anderzijds ziet hij ook wel dat er een mindere kant is. Henrichs: ‘Het leidt niet zelden tot veel extra werk voor de advocatenkantoren. De Wwft is ook daar een goed voorbeeld van: advocaten die daar veel mee te maken hebben zijn daar behoorlijk wat tijd mee kwijt. Dat is onvermijdelijk, maar we moeten goed blijven kijken naar de balans tussen het doel en het extra werk dat het met zich brengt.’

‘Het college van toezicht gaat niet
 op de stoel van de deken zitten’

Met het intensiever worden van toezicht is Henrichs van mening dat je er overigens wel voor dient te waken dat je andere rol als deken – namelijk die van belangenbehartiger en aanpreekpunt – niet in het gedrang komt. Henrichs licht toe: ‘Dat vind ik heel belangrijk. Advocaten moeten tenslotte hun weg naar jou als deken en het bureau van de Orde kunnen blijven vinden en zich daar ook vrij in voelen. Dus zonder dat de advocaat de indruk heeft dat hij daardoor meteen in de spotlight komt voor een kantoorbezoek.’

Kantoorbezoeken
We borduren voort op de kantoorbezoeken. Henrichs vertelt daarover: ‘De kantoorbezoeken zijn een landelijk initiatief. Jaarlijks worden minimaal 10 procent van de kantoren bezocht. In Amsterdam zijn dat ongeveer 100 kantoren per jaar. Dat doet we met alle leden van de raad en de stafmedewerkers van het bureau van de Amsterdamse orde, die allen advocaat zijn. We werken met een landelijk vastgestelde vragenlijst. Je zou misschien verwachten dat we stuiten op veel argwaan, maar het tegenovergestelde is eigenlijk waar. We worden over het algemeen zeer positief ontvangen. Mensen vertellen met trots over hun kantoor en laten graag zien hoe zij het allemaal geregeld hebben en waar ze mee bezig zijn. Zo houden we vinger aan de pols binnen de Amsterdamse orde en daar hecht ik aan. Toezicht op kwaliteit en contact met de balie en waar nodig hulp aanbieden. Er moet een soort laagdrempeligheid blijven bestaan.’

Ook het beeld wat er over de advocatuur bestaat vindt Henrichs een punt van aandacht. De plaatselijke dekens ontvangen iedere maand een persoverzicht van de landelijke orde over hoe advocaten in de publiciteit belanden. Vaak is dat voor meer dan 80 procent negatieve publiciteit. Henrichs vindt dat een zorgelijke ontwikkeling: ‘Je zou willen dat het allemaal positiever is. Er dreigt een negatief beeld te ontstaan van de advocaat, terwijl de advocatuur in Nederland het –  incidenten daargelaten – gewoon goed doet en de zaken goed zijn geregeld.’

Puntenwaardering
Ondanks dat het goed geregeld is in Nederland is Henrichs van mening dat het op bepaalde punten beter kan, met name op het gebied van de gefinancierde rechtshulp. ‘Momenteel maakt de sociale advocatuur, die in Amsterdam gelukkig nog springlevend is, moeilijke tijden mee. Het is jammer dat er niet op een andere manier naar de puntenwaardering wordt gekeken. Als raad proberen wij er aandacht voor te vragen en de problemen van de gefinancierde rechtshulp aan te kaarten. Het zou echt anders moeten, het rapport-Van der Meer is daar heel duidelijk over. Daarom hebben we met een groot aantal leden van de Amsterdamse raad en van het bureau meegedaan aan het togaprotest van 1 februari. Maar overigens is het in het algemeen goed geregeld in Nederland.’
Vanwege onder meer de wijze waarop de advocatuur in de publiciteit staat vindt Henrichs het belangrijk dat advocaten zich er bewust van zijn dat zij tot een beroepsgroep behoren die steeds meer in de schijnwerper komt te staan. Henrichs: ‘Je hebt je te gedragen op een manier die passend is voor een advocaat, juist vanwege de publicitaire aandacht voor onze beroepsgroep. Dat is ook niet voor niets vastgelegd in Gedragsregel 1. Een advocaat moet zich realiseren dat hij, ook als hij niet als advocaat handelt, toch tuchtrechtelijk aangesproken kan worden. Je bent tenslotte 24 uur advocaat.’ Het is zo een globale norm dat je daar als deken niet op kunt gaan sturen, stelt Henrichs. ‘Ik memoreer vaak aan die Gedragsregel. Als ik dat bijvoorbeeld tijdens een praatje bij beëdigingen of tijdens kennismakingsgesprekken met jonge advocaten doe is dat om advocaten te herinneren aan hun vak en het feit dat hun handelingen daar invloed op kunnen hebben. En vanzelfsprekend is het soms een grijs gebied. Ik fiets ook wel eens door een rood stoplicht.’

Werkdruk stagiairs
Henrichs wil zich daarnaast blijven richten op de werkdruk bij stagiaires. Henrichs: ‘We zijn als raad in Amsterdam al begonnen om daarnaar te kijken. Niet alleen bij de grote kantoren op de Zuidas maar ook bij de kleinere kantoren. We vinden dat er zoveel signalen zijn over werkdruk en burn-outklachten en daar is inmiddels aandacht aan geschonken. ‘Zo is er een standaard vragenlijst voor stagiaires die bij het eindgesprek met de mentor wordt doorgenomen. Daarin staan vragen als ‘vind je dat er voldoende begeleiding is, voldoende gelegenheid is om de beroepsopleiding te volgen, hoe ervaar je de werkdruk?’ Henrichs: ‘Het is goed om dergelijke ervaringen van stagiaires te inventariseren. En natuurlijk ligt het allemaal genuanceerd. Er staat nergens geschreven dat je niet meer dan 40 uur kan werken, zo lang je maar plezier hebt in je werk gaat het gelukkig vaak goed, maar er zijn natuurlijk grenzen. We willen er gewoon meer te weten over komen.’

‘Op het verschoningsrecht wordt vanuit onze samenleving en de politiek geloerd’

Wijnspecialist
Bij het bestuderen van het cv van Henrichs viel ons direct iets bijzonders op; Henrichs is niet alleen een arbeidsrechtspecialist, maar ook een wijnspecialist. Daar willen wij meer over weten. Henrichs blijkt een grote passie te hebben voor wijnen en heeft daar ook veel verstand van. Sinds 2007 is Henrichs vinoloog. Hij begon zich in de wijnen die hij lekker vond te verdiepen en wilde zijn smaak ontwikkelen. ‘Je wilt beter leren proeven en meer van de wijn afweten.’ In 2000 behaalde Henrichs zijn wijnbrevet en begon vervolgens aan de intensieve opleiding tot vinoloog bij de Wijnacademie. ‘Daar zitten vooral mensen uit de wijnhandel en de horeca, maar in bescheiden mate laten ze ook hobbyisten zoals ik toe. Door de opleiding zat ik een jaar lang eens in de twee weken een dag in de schoolbanken. Dat vond ik overigens heel erg leuk, vooral dat je weer eventjes in de positie van de onwetende student wordt geplaatst.’ Als vinoloog is Henrichs verplicht permanente educatiepunten te behalen. Meer dan wijnproeven en zichzelf ontwikkelen doet Henrichs niet met zijn titel ‘Vinoloog van de Wijnacademie’.

Vertrouwelijkheid
Op de vraag tot slot wat hij de advocaat kan meegeven, antwoordt Henrichs: ‘Geniet van het mooiste en bijzondere beroep en koester de voorrechten die wij als advocaten hebben. Denk hierbij aan het verschoningsrecht tot en met onafhankelijkheid en vertrouwelijkheid. Wees daar uitermate zuinig op, want met name op het verschoningsrecht wordt vanuit sommige hoeken van onze samenleving en de politiek geloerd. Het is onterecht dat er vanuit die hoeken wordt gedacht dat het verschoningsrecht enkel van belang is voor procesadvocaten. Wij vinden dat een onterechte gedachte: iedereen moet zich tot een advocaat kunnen wenden voor advies zonder vrees dat daarvan iets naar buiten komt. Dat is in het belang van iedereen. Ook moeten wij als advocaten ervan bewust zijn dat wij het in Nederland behoorlijk goed geregeld hebben, denkend aan de advocaten in minder begunstigde landen.’