Luuk Hamer 50 jaar actief als advocaat
Luuk Hamer is een Amsterdamse advocaat die onlangs zijn 50-jarig jubileum vierde en binnenkort afscheid neemt van de Balie. Hij is in 1973 als advocaat begonnen bij Geelkerken aan het Rapenburg in Leiden (nu La Gro Geelkerken). Daarvoor was hij enkele jaren verbonden aan het strafrechtinstituut van de Leidse faculteit. Sinds 1980 is hij werkzaam als advocaat in Amsterdam bij verschillende kantoren. Sinds 2012 heeft hij zijn eigen kantoor in Amsterdam. Naast zijn werk als advocaat was hij ook als adviseur betrokken bij diverse culturele instellingen.
Tekst: Diederik Palstra
Met welke rechtsgebieden heeft u zich zoal beziggehouden in uw carrière?
“Publiekrecht is eigenlijk altijd het zwaartepunt geweest van mijn praktijk, en dan met name het strafrecht. Toen ik als advocaat begon, bestond strafrecht als serieuze discipline nog niet echt. Het was in ontwikkeling. Het werd er meer bij gedaan, afgezien van enkele coryfeeën die zich uitsluitend met het strafrecht bezighielden. In het begin van mijn loopbaan als advocaat vond het keerpunt plaats. Ik was in die tijd voorzitter van de Coornhert-Liga, dit was destijds de vereniging voor strafrechthervorming, opgericht in 1971. Ik deed in die hoedanigheid de contacten met de pers, met de rechterlijke macht, met Tweede Kamerleden en met staatssecretarissen. Het waren de nadagen van de woelige jaren zestig. Er was nog sprake van een enigszins revolutionair elan.”
“Vervolgens liep ik aan tegen het toenmalig kersverse vreemdelingenrecht. De ontwikkeling van dat rechtsgebied liep parallel met de binnenkomst van de gastarbeiders, zoals die toen heetten. We waren de pioniers in het vreemdelingenrecht. Je moest advocaten in het vreemdelingenrecht in het begin echt met een lantaarntje zoeken. Nu is het natuurlijk veel groter. Daar was plotseling een grote vraag naar. Het ging over huisvesting, brandgevaarlijke pensions, etcetera. Maatschappelijk en politiek gezien was men totaal niet voorbereid. Men ging er pas over nadenken toen het probleem op de stoep stond. Dat was de start van een vrij omvangrijke vreemdelingenpraktijk, eerst in Leiden en later in Amsterdam, met de nadruk op asiel. Ik heb dat vele jaren met verve gedaan. Ik combineerde dat in de late jaren tachtig met een zware nevenfunctie als bestuurder van Vluchtelingenwerk Nederland. Ik was het juridisch lid van dat bestuur en had in die hoedanigheid bemoeienissen in de wandelgangen van de politiek. Tot de politiek zelf voelde ik mij nooit zo aangetrokken.”
“Vanuit het vreemdelingenrecht verbreedde mijn praktijk zich gaandeweg naar het algemene bestuursrecht en later ook het milieurecht. Ik had een aardig abonnement bij de Raad van State om daar langs te komen. Ik kom ook uit een tijd dat specialisatie niet zo was voortgeschreden. Destijds was het normaal om een algemene praktijk te voeren met de nadruk op wat onderdelen. Dus heb ik er ook altijd civiel recht bij gedaan, zowel in de particuliere als in de sociale sector. Maar ook veel strafrecht in de toevoegingspraktijk. Ik vond het altijd prettiger om in strafzaken op basis van toevoeging te werken omdat er dan geen directe relatie bestond tussen de vervulling van de advocatuurlijke plichten en de betaling van de cliënt. Er is dan een minder groot risico om je onafhankelijkheid in gevaar te brengen. Je bent toch eigenlijk dominus litis. Zeker een derde van mijn praktijk bestond uit toevoegingen.”
U heeft zich ook gedurende lange tijd ingespannen voor de kunstenaarskolonie in Ruigoord. Wat was dat voor zaak?
“Omdat ik toch al zoveel in de publieke sector deed, kwamen de algemene bestuursrechtelijke vragen gaandeweg ook naar mij toe. Daar zaten interessante kwesties van ruimtelijke ordening en milieu tussen. De Ruigoord-zaak is nog bij het Europese Hof terechtgekomen. In de toenmalige discussie over de havenplannen en controverses met randgemeenten die daar mordicus tegen waren, heb ik de belangen van de kunstenaarsgemeenschap Ruigoord waargenomen. Joop den Uyl was aan het begin van zijn carrière wethouder in Amsterdam en wilde allemaal petrochemische industrie vestigen in het havengebied. Daar moest de kunstenaarsgemeenschap Ruigoord voor wijken. Het was de tijd van de oliecrisis. Ik ben voor deze cliënt wel twaalf keer bij de Raad van State geweest en dit mondde uiteindelijk uit in een prejudiciële procedure bij het Europese Hof in Luxemburg. Het betrof een fundamentele kwestie over wanneer er wel en wanneer er geen milieueffectrapportages moesten plaatsvinden. Men dacht in het havengebied enorme dingen te kunnen ondernemen zonder milieuonderzoek. Daar is zes jaar over gediscussieerd en uiteindelijk werden wij door het Europese Hof in het gelijk gesteld en moest de gemeente Amsterdam terug naar de tekentafel. De gemeente Amsterdam zag geen andere uitweg dan het gebied dan maar te annexeren en ook daarover is jarenlang geprocedeerd. Uiteindelijk werd een bestuurlijk compromis bereikt. Een gedeelte van de dorpskern van Ruigoord kon blijven voor kunstenaars en andere vrije geesten en er werd een iets kleinere haven aangelegd.”
U heeft ook veel gedaan voor de culturele sector.
“Jazeker, ik ben daarnaast ook jarenlang bestuurslid geweest bij diverse culturele instellingen, zoals de theatergroep Dogtroep en Stichting One World Poetry. Daarnaast heb ik jarenlang auteurszaken gedaan bij mijn eerste Amsterdamse kantoor Nolen c.s. Dit betrof een progressief gezelschap waar veel artiesten en schrijvers langskwamen. Ik ben nog steeds als juridisch adviseur verbonden aan de kunstenaarsgemeenschap Ruigoord.”
U bent ook actief geweest voor de Orde. Welke functies heeft u daar zoal bekleed?
“In de Orde heb ik een aantal functies vervuld. Dat begon met de Stichting Stagiaire Opleiding. Dit was een initiatief eind jaren zeventig van de toenmalige Jonge Balies om verbetering te brengen in de opleiding van advocaat-stagiaires. Dat heeft geleid tot de huidige beroepsopleiding. Deze verbetering is dus niet van hogerhand opgelegd, maar van onderop gekomen.”
“Ik ben ook zes jaar lid geweest van de Raad van Toezicht van de Amsterdamse Orde en maakte twaalf jaar deel uit van de Raad van Discipline. Ik had de portefeuille strafrecht en sociale rechtshulp in de Raad van Toezicht. Ook ben ik nog een aantal jaren lid geweest van de Raad voor de Rechtsbijstand. Destijds werd een nieuw systeem ingevoerd. Nu is het een landelijk instituut. Het was een verbetering ten opzichte van het oude systeem, dat was gelieerd aan de Balie voor min- en onvermogenden. Daarnaast heb ik achttien jaar deel uitgemaakt van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming. Dit is een vast adviescollege van het ministerie van Justitie. Ook was ik bestuurslid van de Stichting Strafrechtspraktijk, die de opleiding voor de specialisatie strafrecht verzorgt in samenwerking met het Pompe Instituut van de RUU.”
“Verder ben ik nog betrokken geweest als bestuurder voor internationaalrechtelijke zaken bij Action Aid, dit is een wereldwijd opererende ontwikkelingsorganisatie die gevestigd is in Johannesburg in Zuid-Afrika.”
Kunt u ook positieve of negatieve ontwikkelingen benoemen in uw loopbaan?
“De gevaarsfactor is enorm toegenomen. Dit vraagt aanpassingen van alle instanties, van het ministerie van Justitie en Veiligheid, van het OM, van het gevangeniswezen en ook van de advocatuur. Het klimaat is enorm veranderd. Hoewel het in 90 procent van de gevallen om hele gewone mensen gaat in het strafrecht. Daar is de situatie redelijk goed. Daar heb je nog een open oor van de rechter en ook zeker van het OM. Vroeger was er ook wel gevaar. Ik heb in de jaren zeventig ook wel enkele keren persoonsbescherming gehad bij zeer geruchtmakende zaken, zoals die tegen Karate Bob, die inmiddels is overleden.”
“Ik ben positief over de ontwikkeling van taakstraffen. Ik heb in de jaren zeventig en tachtig in de Coornhert-Liga als voorvechter het één en ander bijgedragen aan de noviteit van de taakstraffen. Dat heeft veel goed gedaan. Nu is het een geaccepteerd onderdeel van het arsenaal van straffen.”
“Momenteel is de invloed van de politiek een heet hangijzer. We hebben met Teeven en Dekker twee verschrikkelijke bewindspersonen gehad. Ik beschouw beiden als een ramp voor de rechtsbescherming. Zij hebben veel schade aangericht. De huidige minister Weerwind heeft wel enige verbetering gebracht en het klimaat is in elk geval verbeterd. Het afknijpen van de sociale rechtshulp heeft zich verschrikkelijk gewroken bij de toeslagenaffaire. Dat wordt nu enigszins verbeterd, maar voldoende vind ik het nog niet.”
Wat zijn positieve of negatieve ontwikkelingen geweest in de advocatuur?
“Het nieuwe toezichtsysteem in wording roept geen warme gevoelens bij mij op. Ik heb lang deel uitgemaakt van het toezichtsysteem van de Raad van Discipline en zie geen reden om dat in een landelijk instituut te pakken en weg te halen bij de plaatselijke dekens – niet dat dat helemaal perfect was. Enkele excentrieke zaken, zoals Pels Rijcken en meneer Taghi, hebben een disproportionele invloed gehad op deze voorstellen. Daardoor is de zaak op politiek niveau erg op drift geraakt, want zo kan het niet langer, vond men. Maar voor 98 procent van de gewone toezichtfunctie, in de minder extreme gevallen, zie ik niks in een landelijk instituut. Dat werkt alleen maar bureaucratisering in de hand. Maar ik bemoei mij er niet meer mee. Dat laat ik graag over aan de personen die hier nu bij betrokken zijn.”
Wat heeft u altijd het leukst gevonden aan uw vak?
“Het aardigste vond ik toch dat je heer en meester bent over je eigen doen en laten. Ik heb ook aan de universiteit gewerkt in een meer ambtelijke setting en dat is toch minder leuk. Dit vrije beroep heeft mij daarom altijd erg bevallen en ook dat ik nevenfuncties kon vervullen – zolang mijn kantoorgenoten dat nog draaglijk vonden. In andere maatschappelijke sectoren heb je die vrijheid minder.”
Als u geen advocaat had kunnen worden, wat was dan uw alternatieve carrière geweest?
“Toen ik de universiteit verliet, heb ik twee keer gesolliciteerd in andere sectoren dan de advocatuur. Ik was daar nog helemaal niet zo op gefixeerd en dat was dus niet de enige optie. De ene sollicitatie was bij de griffie van de Tweede Kamer en dat leek mij een leuke functie. Mijn politieke voorkeur paste echter niet in het goeie mandje dat aan de beurt was voor deze functie. De andere sollicitatie was bij Vrij Nederland, maar daar konden ze mij niet gebruiken. Dus toen werd het de advocatuur en daar heb ik geen moment spijt van gehad.”